ECLI:NL:CRVB:2010:BO7909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1147 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2010, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 januari 2008 ongegrond werd verklaard. Dit besluit hield in dat de WAO-uitkering van appellante, die eerder was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, werd herzien naar een mate van 55 tot 65% met ingang van 5 juni 2006. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 17 september 2010, waarbij appellante aanwezig was, maar het Uwv zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige, psychiater dr. H.N. Sno, die de medische situatie van appellante had onderzocht, gevolgd. Dr. Sno concludeerde dat appellante verdergaand beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat er een urenbeperking moest worden geïndiceerd.

Appellante betwistte de conclusies van dr. Sno en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische informatie, met name met betrekking tot de ziekte van Pfeiffer. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige gevolgd moest worden, tenzij er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. De Raad vond geen dergelijke omstandigheden en bevestigde de conclusie van de rechtbank dat het besluit van het Uwv op een deugdelijke basis was genomen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 10 december 2010.

Uitspraak

10/1147 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2010, 06/2856 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2010. Appellante was aanwezig. Zoals aangekondigd, heeft het Uwv zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep van appellante tegen het hangende dit beroep op bezwaar genomen besluit van het Uwv van 29 januari 2008, waarbij de aan appellante toegekende WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% met ingang van 5 juni 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, ongegrond verklaard.
1.2. Het besluit van 29 januari 2008 is genomen nadat psychiater dr. H.N. Sno als deskundige van de rechtbank een onderzoek had ingesteld. Dr. Sno heeft in zijn aan de rechtbank uitgebrachte rapport van 23 juli 2007 aangegeven dat appellante verdergaand beperkt is op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren dan door het Uwv is aangenomen. Voorts heeft dr. Sno een urenbeperking geïndiceerd geacht.
1.3. Op basis van het rapport van dr. Sno heeft een bezwaarverzekeringsarts de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op 27 november 2007 aangepast. Vervolgens heeft een bezwaararbeidsdeskundige op 20 december 2007 gerapporteerd dat, gelet op de FML van 27 november 2007, de bij de eerdere besluitvorming in aanmerking genomen functies niet langer kunnen worden gehandhaafd, maar dat er nog voldoende functies zijn te duiden die appellante kan vervullen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het besluit van 29 januari 2008 op een deugdelijke medische grondslag berust. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat dit besluit eveneens op een juiste arbeidskundige grondslag berust.
3. Appellante heeft in hoger beroep uiteengezet dat zij zich niet kan vinden in de bevindingen en de conclusies van dr. Sno. Voorts is zij van mening dat in onvoldoende mate acht is geslagen op de door haar in eerste aanleg ingebrachte medische informatie, nadat dr. Sno zijn rapport aan de rechtbank had doen toekomen. In het bijzonder is naar de mening van appellante er aan voorbijgegaan dat zij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de ziekte van Pfeiffer heeft gehad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank bij haar uitspraak met juistheid overwogen dat naar vaste rechtspraak het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige dient te worden gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geboden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het geval van appellante zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot het maken van een uitzondering op deze hoofdregel. Gelijk de rechtbank heeft overwogen, heeft de deskundige op inzichtelijke wijze gerapporteerd en heeft hij zijn conclusies uitgebreid gemotiveerd. De deskundige heeft zich gebaseerd op eigen psychiatrisch onderzoek en uitvoerige dossierstudie. Hij heeft daarbij kennis genomen van alle op zich op dat moment in het dossier bevindende medische stukken. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat de deskundige met zijn brief van 22 augustus 2008 zijn bevindingen naar aanleiding van de reactie van appellante op zijn rapport en de nader door haar ingebrachte medische informatie wel degelijk serieus heeft heroverwogen. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om het onderzoek van de deskundige onzorgvuldig, onvolledig dan wel anderszins gebrekkig te achten.
4.2. Met betrekking tot de stelling van appellante dat zij zeer waarschijnlijk de ziekte van Pfeiffer heeft gehad, overweegt de Raad dat, gelijk de rechtbank heeft overwogen, bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid het niet gaat om de diagnose die met betrekking tot een bepaald ziektebeeld wordt gesteld, maar dat het gaat om de beperkingen die de betrokkene ten gevolge van dat ziektebeeld ondervindt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het onderzoek van de deskundige, vermag de Raad dan ook niet in te zien waarom verdergaande beperkingen dan door de deskundige zijn aangenomen, aan de orde zijn.
4.3. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat de door de deskundige aangescherpte beperkingen geheel zijn overgenomen en weergegeven in de FML van 27 november 2007. Met betrekking tot de urenbeperking is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportages van 14 augustus 2008 en 15 september 2008 voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom met betrekking tot de urenbeperking kan worden volstaan met de beperking dat appellante ongeveer 6 uur per dag en gemiddeld ongeveer 30 uur per week kan werken. De Raad verwijst hierbij naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
4.4. De Raad kan zich eveneens vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de arbeidskundige grondslag van het besluit van 29 januari 2008. Ook op dit punt volstaat de Raad met te verwijzen naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient derhalve te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR