ECLI:NL:CRVB:2010:BO7643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2634 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep door onvoldoende procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft het Centraal Administratiekantoor B.V. (CAK) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had op 25 maart 2010 geoordeeld dat het besluit van CAK om de aanvraag van betrokkene voor compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008 af te wijzen, vernietigd diende te worden. De rechtbank oordeelde dat CAK het besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had voorbereid en gemotiveerd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden echter in stand gelaten, omdat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor compensatie.

Tijdens de zitting op 8 december 2010 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat CAK onvoldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Dit is gebaseerd op de overweging dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten, en dat CAK met het hoger beroep geen resultaat kan bereiken dat voor hen feitelijk betekenis heeft. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie over het vereiste van procesbelang.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van CAK niet-ontvankelijk verklaard en CAK veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 322,--. De uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. de Jong als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 december 2010.

Uitspraak

10/2634 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
Centraal Administratiekantoor B.V. (hierna: CAK)
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 25 maart 2010, 09/251 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
CAK
Datum uitspraak: 15 december 2010
I. PROCESVERLOOP
CAK heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.H. de Bruin, werkzaam bij CNV Rechtshulp te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 december 2010. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft 24 november 2008 bij CAK een aanvraag ingediend om compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008, als bedoeld in artikel 118a van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.2. CAK heeft bij besluit van 15 januari 2009 de aanvraag van betrokkene afgewezen. CAK heeft daartoe overwogen dat betrokkene niet voldoet aan de ingevolge de Zvw geldende voorwaarden om de compensatie eigen risico te ontvangen.
1.3. Bij besluit van 25 februari 2009 heeft CAK het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 15 januari 2009 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over het griffierecht - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 25 februari 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat CAK het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig heeft voorbereid en in strijd met de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Zij heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten op de grond dat uit de door CAK hangende beroep bij Vektis opgevraagde gegevens blijkt dat betrokkene in de jaren 2006 en 2007 terecht niet is ingedeeld in een Farmaciekostengroep (FKG), waardoor hij niet aan de voorwaarden voldoet.
3.1. CAK heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. CAK stelt zich op het standpunt dat het niet heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:2, 3:46 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Er is geen sprake van strijd met artikel 3:2 van de Awb omdat CAK dient uit te gaan van de door Vektis aangeleverde gegevens. Er is geen sprake van strijd met de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb omdat CAK het bezwaar van betrokkene conform die gegevens ongegrond heeft verklaard. Uit de in beroep bij Vektis opgevraagde gegevens blijkt dat aan betrokkene door de apotheek in beide jaren niet meer dan 180 DDD van een werkzame stof zijn afgeleverd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van CAK zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:46 en 7:12 van de Awb. De Raad stelt tevens vast dat de rechtbank op grond van een inhoudelijke beoordeling van het geschil heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 25 februari 2009 in stand blijven.
4.2. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of CAK voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Uit vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 31 augustus 2006, LJN AY8271 en 9 juni 2009, LJN BJ0878, vloeit voort dat eerst sprake is van (voldoende) processueel belang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3. De Raad is van oordeel dat CAK onvoldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak nu de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde, tussen partijen bij de rechtbank in geschil zijnde, besluit geheel in stand blijven en het hoger beroep van CAK zich niet richt tegen die bepaling en de gronden waarop deze berust. CAK kan met zijn hoger beroep derhalve geen resultaat bereiken dat voor hem feitelijk betekenis kan hebben.
4.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep van CAK niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. De Raad veroordeelt CAK in de proceskosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 322,-- voor rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt CAK tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--;
Bepaalt dat van CAK een griffierecht van € 448,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. de Jong.
KR