ECLI:NL:CRVB:2010:BO7642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3122 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten aanvullend driesterabonnement door burgerambtenaar bij ministerie van Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een burgerambtenaar bij het ministerie van Defensie, die verzocht om vergoeding van de kosten van een aanvullend driesterabonnement. De appellante, die in Schoonhoven woont en in 's-Gravenhage werkt, had op 25 januari 2007 een verzoek ingediend voor vergoeding van € 583,59, omdat zij door een wijziging in het systeem van tegemoetkoming in de kosten van woon-werkverkeer zelf de kosten van het abonnement moest dragen. De minister van Defensie had dit verzoek op 25 juni 2007 afgewezen, en deze afwijzing werd na bezwaar gehandhaafd bij een besluit van 14 februari 2008.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In de zitting van 14 oktober 2010 is appellante verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, en de minister werd vertegenwoordigd door een medewerker van het ministerie. De Raad overwoog dat de minister in zijn beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet had overschreden en dat er geen wettelijk voorschrift was dat een ruimere tegemoetkoming vereiste. De Raad concludeerde dat de wijziging in het systeem van tegemoetkoming adequaat was gecommuniceerd en dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/3122 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 april 2009, 08/948 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 25 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot mr. J.A.H. Pelzers. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de staatsecretaris van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de staatssecretaris van Defensie.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellante, burgerambtenaar bij het ministerie van Defensie, heeft op 25 januari 2007 een verzoek ingediend om vergoeding van de kosten van haar aanvullend driesterabonnement, zijnde € 583,59 (prijs 2007). Daartoe heeft zij gesteld dat zij, als gevolg van een wijziging in het systeem van tegemoetkoming in de kosten van het woon-werkverkeer per 1 maart 2007 waarbij ze voortaan een NS-abonnement in natura ontvangt, thans zelf de kosten van een aanvullend driesterabonnement dient te dragen, terwijl ze die kosten voorheen door middel van een tabeltegemoetkoming vergoed kreeg.
2.2. Bij besluit van 25 juni 2007 heeft de minister dit verzoek afgewezen. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 14 februari 2008 (hierna: bestreden besluit).
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft in hoger beroep - kort samengevat - gesteld, dat de rechtbank heeft miskend dat de desbetreffende wijziging in het systeem van tegemoetkoming, en ook de CAO-afspraken waarop die wijziging zou zijn gebaseerd, niet adequaat en tijdig kenbaar zijn gemaakt; voorts heeft zij gesteld dat het nieuwe stelsel leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. In artikel 11 van de Verplaatsingskostenregeling burgerlijke ambtenaren defensie (hierna: VKR), zoals dat sinds 1 maart 2007 luidt, is het volgende bepaald:
1. De tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling bedraagt:
a. Bij gebruik van het openbaar vervoer - afhankelijk van de afstand - per kalendermaand de in bijlage 1, Tabel A of B, genoemde bedragen;
b. (…)
c. (…)
2. (…)
3. De ambtenaar die met openbaar vervoer reist en in aanmerking komt voor een door Defensie verstrekt NS-abonnement, dient hiervan gebruik te maken en komt niet in aanmerking voor de hierboven genoemde tabeltegemoetkoming.
5.2. Appellante, die in Schoonhoven woont en in ’s-Gravenhage werkt, ontving vóór 1 maart 2007 op grond van de in bijlage 1, Tabel A, bij de VKR genoemde bedragen een tegemoetkoming van (laatstelijk) € 147,21, gebaseerd op een enkele reisafstand van 50 kilometer. In die tabelvergoeding was een eigen bijdrage verwerkt van ongeveer € 50,-. Deze tegemoetkoming, tezamen met de eigen bijdrage, was toereikend voor de aanschaf van een NS-jaartrajectkaart met een stad-/streekabonnement voor 2 zones en een aanvullend driester-abonnement.
5.3. Ten gevolge van de overgang naar een nieuw systeem per 1 maart 2007 ontving appellante voortaan in natura een NS-jaartrajectkaart met een stad-/streekabonnement voor maximaal 3 zones. Nu de eigen bijdrage niet meer in een tabeltegmoetkoming kon worden verwerkt, werd deze voortaan afzonderlijk op het salaris ingehouden. Een en ander betekende voor appellante dat zij daarnaast voortaan zelf de kosten droeg van een aanvullend driester abonnement.
Ter toelichting heeft de minister in het bestreden besluit aangegeven, dat slechts schijnbaar sprake is van een achteruitgang in rechtspositie bij appellante. In zijn visie is er sprake van beëindiging van een onterecht genoten voordeel. Voor 1 maart 2007 werd bij sommige defensieonderdelen, waaronder dat van appellante, de berekening van de afstand bij het reizen met openbaar vervoer gebaseerd op het gehele traject vanaf huisadres naar plaats van tewerkstelling. De tegemoetkoming had echter gebaseerd moeten worden op de “kortst gebruikelijke route”, gebaseerd op de afstand tussen het vertrek- en aankomststation.
5.4. De Raad stelt voorop dat het een bestuursorgaan in het algemeen vrijstaat - met inachtneming van regels en beginselen van geschreven en ongeschreven recht - in het beleid ter uitvoering van een regeling als de VKR wijzigingen aan te brengen, ook als dat voor (bepaalde) betrokkenen een nadeel betekent. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de minister met dit nieuwe beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten is gegaan en dat geen wettelijk voorschrift verplichtte tot een ruimere tegemoetkoming.
5.5. De Raad ziet voorts geen grond voor de stelling van appellante, dat het nieuwe systeem van tegemoetkomingen onvoldoende kenbaar zou zijn geweest. Uit de gedingstukken blijkt immers dat vanaf 16 februari 2007 via de internetsite Peoplepoint van het ministerie van Defensie informatie over het nieuwe beleid ter uitvoering van de wijziging van artikel 11 van de VKR beschikbaar was. Iedere medewerker die een NS-abonnement ging bestellen, werd via het verplicht doorlopen van de zogenaamde aanspraakdialoog op internet automatisch geïnformeerd over de reikwijdte van zijn of haar nieuwe aanspraak.
5.6. Naar aanleiding van de stelling van appellante, dat niet is aangetoond dat het nieuwe beleid conform een rechtsgeldige CAO is, overweegt de Raad dat volgens zijn vaste rechtspraak (CRvB 20 maart 2003, LJN AF6575 en TAR 2003, 119) individuele ambtenaren hun rechtspositionele aanspraken niet (rechtstreeks) ontlenen aan een arbeidsvoorwaardenakkoord. De maatregelen uit het arbeidsvoorwaardenakkoord worden in overleg met de centrales van overheidspersoneel opgenomen in algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels, zoals ook in dit geval is geschied. De Raad merkt daarbij nog op, dat uit de gedingstukken, in het bijzonder uit de nadere informatie die de minister bij brief van 15 oktober 2008 aan de rechtbank heeft verstrekt, geenszins blijkt dat de centrales van overheidspersoneel niet zouden hebben ingestemd met de onderhavige wijziging, of niet op de hoogte zouden zijn geweest van de nadelige gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien. Integendeel, uit bedoelde gedingstukken blijkt dat de in de praktijk gebleken knelpunten aan de orde zijn geweest in het overleg met de centrales, maar dat de centrales niettemin in de vergadering van de werkgroep Algemene Rechtstoestand en Financiële rechtstoestand van 20 maart 2007 definitief hebben aangegeven het nieuwe tegemoetkomingsbeleid voor het woon-werkverkeer “niet op te houden”.
5.7. De Raad ziet voorts geen grond voor de stelling, dat het nieuwe beleid in strijd met het gelijkheidsbeginsel zou zijn. Het enkele feit dat, zoals appellante heeft betoogd, het nieuwe systeem van vergoedingen al naar gelang de woonplaats van betrokkene en de keuze van vervoermiddelen tot een verschil in eigen bijdrage kan leiden brengt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, nog niet mee dat, daarmee sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Ook het gegeven dat, zoals appellante heeft betoogd, in het arbeidsvoorwaardenakkoord-2009 de uitvoeringspraktijk van gemaximeerde 3-zone-abonnementen (indien gecombineerd met treinabonnementen) weer is verlaten voor een onbeperkt aantal zones, brengt nog niet mee dat die (verlaten) uitvoeringspraktijk in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.
5.8. Gegeven de conclusie van de Raad dat dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat en nu niet in geding is dat dat beleid correct is toegepast, dient nog de vraag te worden beantwoord of hier sprake is van een bijzonder geval waarin de minister niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om van dat beleid af te wijken. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend, nu geen bijzondere omstandigheden als hier bedoeld naar voren zijn gebracht.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en K.J. Kraan en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) K. Moaddine.
HD