ECLI:NL:CRVB:2010:BO7609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4968 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op kinderbijslag en onderhoudsbijdrage

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2007 voor zijn kind, geboren op 9 februari 2006. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 december 2010 uitspraak gedaan. Appellant had gesteld dat hij in voldoende mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kind, dat ten tijde van de beoordeling bij de andere ouder in Marokko woonde. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder een besluit genomen waarin werd medegedeeld dat appellant geen recht had op kinderbijslag, omdat hij niet had aangetoond dat hij aan de onderhoudsverplichtingen voldeed.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat de regelgeving geen ruimte laat voor een belangenafweging. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank had moeten oordelen dat hij onevenredig in zijn belangen was geschaad. De Raad overweegt dat de regelgeving, met name de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), geen beleidsvrijheid biedt ten aanzien van de onderhoudsbijdrage. De Raad bevestigt dat appellant niet aan de voorwaarden voldeed, aangezien hij een te lage bijdrage had geleverd.

De Raad concludeert dat de Svb geen fout heeft gemaakt in de beoordeling van de onderhoudsbijdrage en dat de eerdere coulance geen juridische betekenis heeft voor de huidige zaak. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De beslissing is openbaar gemaakt op 16 december 2010.

Uitspraak

09/4968 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 juli 2009, 08/601 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 16 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Blom, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.F.M. Vonk, werkzaam bij de Svb.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft de Svb appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2007 voor zijn kind [W.], geboren op 9 februari 2006, met als motivering dat appellant voor genoemd kwartaal niet heeft aangetoond in voldoende mate te hebben bijgedragen aan het onderhoud van [W.], die ten tijde in geding bij de andere ouder in Marokko woonachtig was.
1.2. Bij besluit van 25 januari 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 oktober 2007 ongegrond verklaard.
2. In aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard onder de overweging dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel appellant niet kan baten nu de regelgeving geen ruimte laat voor een dergelijke belangenafweging en de overweging dat de Svb met betrekking tot het eerste kwartaal van 2007 weliswaar coulant is geweest jegens appellant doch daarbij nadrukkelijk heeft afgesproken dat dit eenmalig was.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank wel degelijk had kunnen beslissen dat appellant door het besluit onevenredig in zijn belangen is geschaad. Voorts heeft appellant gesteld dat hij weliswaar geen rechten kan ontlenen aan het feit dat de Svb eerder coulant is geweest jegens hem doch hij betwist dat hierover afspraken zijn gemaakt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [W.] gedurende voornoemd kwartaal niet behoorde tot het huishouden van appellant. Dit betekent dat appellant slechts aanspraak heeft op kinderbijslag als hij gedurende dit kwartaal heeft voldaan aan de bij en krachtens de AKW gestelde voorwaarde dat hij zijn kind in belangrijke mate, dat wil zeggen voor een bedrag van ten minste € 393,- heeft onderhouden. De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat appellant over het derde kwartaal 2007 een bedrag van € 5,58 te weinig heeft overgemaakt naar een rekening in Marokko.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de toepasselijke regelgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging. Artikel 7, eerste lid, onder b, van de AKW bepaalt, kort gezegd, dat de verzekerde recht op kinderbijslag heeft voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden. Het vierde lid bepaalt voor zover hier van belang dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld naar welke wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate door de verzekerde wordt onderhouden. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, en tweede lid van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag en artikel 1 van de Regeling forfaitaire bedragen onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag 2006 is daarvan in het kwartaal in geding sprake indien de verzekerde een bijdrage in het onderhoud levert van ten minste € 393,-. De Raad kan appellant niet volgen in de stelling dat de rechtbank kon beslissen dat appellant onevenredig in zijn belangen is geschaad. Artikel 3:4 van de Awb, waar appellant naar de Raad aanneemt op doelt, geeft het bestuursorgaan de opdracht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen, echter slechts voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. In het onderhavige geval blijkt uit de regelgeving dat ten aanzien van het bedrag van de onderhoudsbijdrage geen beleidsvrijheid bestaat.
4.3. Met betrekking tot de coulance van de Svb ten aanzien van eerste kwartaal van 2007 overweegt de Raad dat, wat er ook zij van de vraag - waarover ook appellant zich niet uitlaat - wat de juridische betekenis van die coulance moet zijn, uit de gedingstukken blijkt dat appellant op 1 maart 2007 in persoon door een medewerker van de Svb te woord is gestaan waarbij is aangegeven dat het tekort van ongeveer € 5,- voor het eerste kwartaal van 2007 zal worden aangevuld met het overschot op de bijdrage die reeds voor het vierde kwartaal van 2006 is betaald, waarbij uitdrukkelijk is aangegeven dat dit eenmalig is. Reeds omdat het feitelijke uitgangspunt waarop de beroepsgrond ten aanzien van de coulance berust dus onjuist is, kan deze grond niet slagen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK