ECLI:NL:CRVB:2010:BO7524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3572 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAZ-uitkering en fiscale keuze van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant ontvangt sinds 28 september 1998 een WAZ-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hij exploiteert samen met zijn echtgenote een agrarisch bedrijf, dat is ondergebracht in een maatschap. De winstverdeling is vastgesteld op 60% voor appellant en 40% voor zijn echtgenote.

Het Uwv heeft in een besluit van 17 januari 2008 de bezwaren van appellant gegrond verklaard en het inkomen van appellant in 2002 bijgesteld. Dit leidde tot een aanpassing van de WAZ-uitkering over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, die nu is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Tevens werd een bruto terugvordering van € 6.636,86 vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de fiscale keuze van appellant niet gevolgd kon worden vanwege bijzondere omstandigheden, aangezien de inkomsten uit werkzaamheden voor commissies niet als inkomsten van de maatschap konden worden aangemerkt.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij zijn werkzaamheden voor de commissies vanuit de maatschap heeft verricht en dat het Uwv deze fiscale keuze dient te volgen. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank en ziet geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. Het hoger beroep wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/3572 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 mei 2009, 08/680 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft C.A.M. van der Linden, werkzaam bij administratiekantoor Van der Linden & Mermans B.V. te Boekel, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2010. Appellant is – met bericht van verhindering – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Ooms.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant ontvangt met ingang van 28 september 1998 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant exploiteert samen met zijn echtgenote een agrarisch bedrijf. De bedrijfsactiviteiten zijn ondergebracht in een maatschap. Er is een winstverdeling afgesproken waarbij 60% van het bedrijfsresultaat aan appellant wordt toegerekend en 40% aan zijn echtgenote.
1.3. In 2002 verrichtte appellant werkzaamheden ten behoeve van een aantal commissies. In verband met verdiensten uit die werkzaamheden – bestaande uit vacatiegelden ten bedrage van € 85.287,20 – heeft het Uwv bij besluit 12 juni 2007 (primair besluit I) aan appellant medegedeeld dat zijn uitkering over de periode van 1 januari 2002 tot en met
31 december 2002 met toepassing van artikel 58 van de WAZ niet tot uitbetaling komt. Daarbij heeft het Uwv de door appellant ontvangen vacatiegelden, in afwijking van de door hem gemaakte fiscale keuze, niet aan de maatschap maar geheel aan appellant zelf toegerekend. Bij besluit van eveneens 12 juni 2007 (primair besluit II) heeft het Uwv – voor zover in het kader van deze procedure van belang – de onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering over de genoemde periode van appellant teruggevorderd tot een bruto bedrag van € 11.060,97.
1.4. Bij besluit van 17 januari 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de primaire besluiten I en II gegrond verklaard. Het Uwv heeft het inkomen van appellant in het jaar 2002 bijgesteld. Als gevolg van deze bijstelling wordt WAZ-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en wordt het over deze periode teruggevorderde bedrag vastgesteld op € 6.636,86 bruto.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Raad voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ in beginsel doorslaggevende betekenis toekomt aan de door de verzekerde gemaakte fiscale keuze en dat dit slechts anders is indien sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen die een afwijking van de door appellant gemaakte fiscale keuze rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de inkomsten van appellant uit de werkzaamheden ten behoeve van de betrokken commissies niet worden aangemerkt als inkomsten van de maatschap, nu een voldoende duidelijke relatie tussen de inkomsten van de maatschap en deze werkzaamheden ontbreekt.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn al eerder in beroep naar voren gebrachte standpunt herhaald dat hij zijn werkzaamheden voor de vier commissies heeft verricht vanuit de maatschap, dat hij dit als zodanig fiscaal heeft verantwoord en dat het Uwv deze fiscale keuze dient te volgen.
4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en maakt die tot de zijne. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om daarvan af te wijken.
5. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen grond voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en B.M. van Dun en M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) R.L.G. Boot.
TM