[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2009, 08/982 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2010
Namens appellant heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij faxbericht van 19 oktober 2010 nadere stukken ingestuurd, waarop het Uwv bij brief van 28 oktober 2010 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2010.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr.dr. G.P. Dayala, kantoorgenoot van mr. Mohamed Hoesein. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
1.1. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het Uwv appellant met ingang van 6 juni 2006 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend tot 6 juni 2009, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit besluit is ingevolge de uitspraak van de Raad van 10 april 2009, LJN BI0851, in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Na een eerstejaars herbeoordeling in 2007 heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2007 bepaald dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, maar dat de WGA-uitkering ongewijzigd zal worden voortgezet tot 6 juni 2009. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij beslissing op bezwaar van 14 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv vastgestelde beperkingen, noch om aan te nemen dat het medisch onderzoek van die bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank achtte voorts door het Uwv voldoende gemotiveerd dat de geduide functies geschikt zijn voor appellant.
3. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte alleen rekening heeft gehouden met de door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv vastgestelde beperkingen. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen ten gevolge van chronische rugpijn met uitstraling naar het linker been, reumatische pijnen, pijnlijke knieën en heupen, in de wervel en ter hoogte van zijn linker schouderblad. Appellant heeft betoogd dat zijn klachten zijn verergerd en dat hij de geduide functies niet kan vervullen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. Appellant is naar aanleiding van zijn bezwaarschrift op verzoek van het Uwv onderzocht door de orthopedisch chirurg dr. C.M.T. Plasmans. Deze heeft op 8 januari 2008 gerapporteerd. De conclusie van dr. Plasmans luidt dat sprake is van enige discusdegeneratie in het cervicale traject en geïsoleerd in het lumbale traject op het niveau L5-S1; er zijn geen aanwijzingen voor neurale compromittering in de beide bovenste extremiteiten ondanks foraminale vernauwing beiderzijds op niveau C6-7. Op het niveau L5-S1 is er eveneens een bulging met links een mediolaterale discuscontusie. Compromittering van een zenuw in het linkerbeen is niet met voldoende zekerheid uit te sluiten. Er is ook een lichte irritatie en verminderde belastbaarheid van het strekmechanisme van beide knieën. Bezwaarverzekeringsarts H.B.M. Hesse heeft in dat rapport aanleiding gezien om naast de al aangenomen beperkingen op het gebied van trillingsbelasting, frequent buigen tijdens het werk, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk en lopen -, zitten - en staan tijdens het werk ook beperkingen aan te nemen ten aanzien van buigen, tillen of dragen, lopen, zitten, staan, geknield of gehurkt actief zijn en gebogen en/of getordeerd actief zijn.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door deze arts vastgestelde beperkingen. Daarbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat van de zijde van appellant geen medisch rapport is overgelegd dat aanleiding geeft tot een dergelijke twijfel.
4.3. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling stelt de Raad vast dat de belasting in de in bezwaar geduide functies, welke zijn geselecteerd naar aanleiding van de door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte Functionele Mogelijkheden Lijst, wat betreft de signaleringen zijn voorzien van een toereikende motivering en de belastbaarheid van appellant niet te boven gaan.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Dit leidt tot een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.