[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 mei 2009, 08/1199 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
met tevens als partij: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst (hierna: college).
Datum uitspraak: 15 december 2010
Namens appellant heeft mr. C. van der Steen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens het college heeft mr. B.F.Th. de Moor een zienswijze ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2010. Appellant en zijn gemachtigde zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Voor het Uwv verscheen F.P.L. Smeets. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.J.C. Boot, kantoorgenoot van mr. De Moor.
1.1. Vanaf 1 september 2003 ontving appellant naast een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Beslissend op bezwaar van appellant heeft het Uwv de WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 19 oktober 2007 is de WW-uitkering over de periode van 1 september 2003 tot 6 januari 2005 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat het bedrag, dat onverschuldigd aan WW-uitkering aan appellant is betaald, wordt verrekend met het na te betalen bedrag aan WAO-uitkering. Een niet met de WAO-uitkering te verrekenen bedrag van € 6.638,51 is ten onrechte verrekend met een appellant toekomend bedrag aan invaliditeitspensioen en zal aan appellant worden nabetaald.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 20 mei 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 november 2008 heeft het Uwv de verrekening van de WW-uitkering met de WAO-uitkering gehandhaafd. De verrekening van de WW-uitkering met het invaliditeitspensioen is niet gehandhaafd. Onder verwijzing naar artikel 4 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Stcrt. 24 november 2006, 230) heeft het Uwv besloten dat het na verrekening resterende bedrag van € 6.638,56 aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering niet van appellant wordt teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 november 2008 ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de WW-uitkering niet met terugwerkende kracht kon worden herzien en verder zijn stelling herhaald dat uit een uitspraak van de Raad van 23 augustus 2006, LJN AY7077, volgt dat het Uwv ten onrechte heeft besloten tot terugvordering en verrekening van de WW-uitkering.
3.2. Het Uwv en het college hebben zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft tegen het besluit van 19 oktober 2007 geen rechtsmiddel aangewend. Dat hij over de periode van 1 september 2003 tot 6 januari 2005 geen recht op een WW-uitkering had, staat met dat besluit vast. In deze procedure is alleen de terugvordering ter beoordeling en niet de terugwerkende kracht van de herziening. Dat betekent dat de verwijzing van appellant naar de onder 3.1 genoemde uitspraak betekenis mist.
4.2. De Raad onderschrijft volledig de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de grondslag van de terugvordering en de bevoegdheid van het Uwv om tot verrekening over te gaan. Het Uwv heeft daarbij gehandeld in overeenstemming met zijn onder 1.3 genoemde beleidsregels. De ten onrechte verstrekte WW-uitkering is met de later toegekende WAO-uitkering verrekend en het bedrag waarmee de WW-uitkering de WAO-uitkering overtrof is niet van appellant teruggevorderd.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.