[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2009, 08/1175 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2010
Mr. A. Faber-Speksnijder van Stichting Univé Rechtshulp, stelde namens appellante hoger beroep in.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 23 april 2010. Namens appellante verscheen mr. Faber. J.L. Gerritsen vertegenwoordigde het Uwv.
1.1. Het inleidende beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) genomen besluit van 10 juni 2008 waarbij het Uwv beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluiten van 20 februari 2008 en 27 februari 2008.
1.2. Met de besluiten van 20 februari 2008 en 27 februari 2008 paste het Uwv artikel 44 van de WAO toe over 2008, respectievelijk de periode van 1 januari 2007 tot 1 december 2007.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Zij volgde daarmee het Uwv in zijn zienswijze dat hij niet is gehouden tot een maandelijkse berekening van het verlies aan verdiencapaciteit als de verzekerde een vast maandinkomen verdient.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
3.2. Appellante ontvangt een WAO-uitkering en is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%. Zij werkt als assistente consultatiebureau gedurende 25 uur per week en verdient daarmee een uurloon van per 1 januari 2007
€ 14,37 en per 1 januari 2008 € 14,96.
3.3. Gerekend met dat feitelijk verworven inkomen bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 januari 2007 ongeveer 44%, per
1 januari 2008 ongeveer 43% en dat vormt voor het Uwv de reden om haar uitkering over de hier van belang zijnde tijdvakken uit te betalen alsof appellante is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%.
4. In hoger beroep herhaalt appellante dat het Uwv artikel 44 van de WAO verkeerd toepast door de korting niet maandelijks te berekenen. Het Uwv kort haar WAO-uitkering ook over de tweede helft van 2007 en 2008, terwijl de maandelijkse indexering van haar maatvrouwloon in de tweede helft van 2007 (tot 1 december) en 2008 bij gelijkblijvende inkomsten leidt tot een loonverlies van ten minste 55%.
5.1. De rechtspraak van de Raad schrijft voor dat voor de toepassing van de kortingsregeling in artikel 44 van de WAO het Uwv de fictieve mate van de arbeidsongeschiktheid bepaalt door de vergelijking van het maatmaninkomen met de feitelijke arbeidsinkomsten.
5.2.1. Voor de toepassing van deze loonvergelijking maakt het, anders dan het Uwv meent, geen verschil of de verzekerde een vast loon heeft of wisselende arbeidsinkomsten verwerft.
5.2.2. Hieraan doet niet af dat het Uwv bij vaste inkomsten tussentijdse loonvergelijking in de praktijk achterwege laat en veelal ook kan laten. De ontwikkeling gedurende een jaar van de bij de vergelijking te betrekken parameters zal immers in de meeste gevallen enkel tot fluctuaties binnen de bandbreedte van de arbeidsongeschiktheidsklasse leiden en daarmee materiële betekenis missen. Een verzekerde kan van het Uwv echter een tussentijdse loonvergelijking verlangen als de ontwikkeling van het maatmanloon redelijkerwijs een ander (gunstiger) kortingsresultaat doet vermoeden. Dit spreekt te meer in de situatie dat, zoals in dit geval, het verlies aan verdiencapaciteit in verband met de verkregen inkomsten al dicht tegen de grens van een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse is gelegen.
5.3. Partijen zijn het eens over de juistheid van de loonvergelijking die mr. Faber opstelde en deze berekening vormt voor de Raad de leidraad bij zijn beslissing onder 6.2.
6.1. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak houdt geen stand, het inleidend beroep is gegrond en de Raad zal het besluit van 10 juni 2008 vernietigen.
6.2. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 20 februari 2008 en 27 februari 2008 te herroepen, aldus dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante enkel over het tijdvak van 1 januari 2007 tot 1 juni 2007 en van 1 januari 2008 tot 1 juli 2008 uitbetaalt alsof zij 35-45% arbeidsongeschikt is. Dat betekent dat over de maanden juni tot en met november 2007 en over de maanden juli tot en met december 2008 geen korting van arbeidsinkomsten plaatsvindt.
7. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten en de kosten van het bezwaar, wegens de aan appellante verleende rechtshulp begroot op € 322,- voor het bezwaar, € 322,- voor het beroep en € 644,- voor het hoger beroep, totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 10 juni 2008;
Herroept de besluiten van 20 februari 2008 en 27 februari 2008 op de wijze als onder 6.2 is beschreven;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante € 1.288,- aan kosten betaalt;
Bepaalt verder dat het Uwv appellante het door haar betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2010.