[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 januari 2010, 08/4324 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2010
Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2010, waar appellant - zoals aangekondigd - niet is verschenen en waar voor het Uwv is verschenen L. den Hartog.
1.1. Aan appellant is een WAO-uitkering toegekend. Hij is in het kader van een heronderzoek naar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op 27 maart 2008 op het spreekuur geweest van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft van zijn bevindingen op 16 juni 2008 een rapportage opgesteld. Op 25 juni 2008 heeft appellant gesproken met een arbeidsdeskundige. Blijkens de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 juni 2008 is appellant tijdens het gesprek geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek naar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid, namelijk dat hij voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
1.2. Onder de gedingstukken bevindt zich een e-mail van de arbeidsdeskundige, waarin hij refererend aan het gesprek met appellant op 25 juni 2008 appellant heeft laten weten dat zijn uitkering per toekomende datum (7 oktober 2008) wordt verlaagd en dat het verstandig is dat appellant een WW-uitkering aanvraagt.
1.3. Appellant heeft op 22 juli 2008 een bezwaarschrift ingediend tegen het rapport van de verzekeringsarts van 16 juni 2008. Appellant heeft daarin uiteengezet waarom hij zich niet kan vinden in de bevindingen van deze arts. Voorts heeft hij daarbij opgemerkt dat de arbeidsdeskundige een WAO-uitkering van 25 tot 35% heeft toegekend. Ook hierin kan hij zich niet vinden.
1.4. Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 7 oktober 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. In dit besluit is appellant erop gewezen dat hij voor 17 september 2008 een bezwaarschrift kan indienen.
1.5. Appellant heeft geen bezwaarschrift ingediend.
1.6. Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft het Uwv onder vermelding dat appellant op
22 juli 2008 (voortijdig) bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 5 augustus 2008, de bezwaren van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 7 oktober 2008 vastgesteld op 35 tot 45%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over griffierecht en proceskosten het beroep van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2008 niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat aan appellant met ingang van 7 oktober 2008 een WAO-uitkering wordt toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.2. Bij haar uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts, tegen welk rapport appellant een bezwaarschrift heeft ingediend, geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zich in het geval van appellant geen situatie voordoet waarin op grond van artikel 6:10 van de Awb een niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. Het besluit van 5 augustus 2008 was nog niet tot stand gekomen en appellant kon niet redelijkerwijs menen dat dit wel het geval was. Bij dit laatste heeft de rechtbank betrokken dat appellant in het verleden een groot aantal besluiten (met bezwaarclausules) heeft ontvangen en dus geacht moet worden te weten hoe een besluit van het Uwv eruit ziet. De mededeling door de arbeidsdeskundige tijdens het gesprek op 25 juni 2008 en in zijn e-mail dat appellant voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, is slechts een mededeling van informatieve aard. Dat het Uwv appellant toch in zijn bezwaar heeft ontvangen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden, nu het hier bepalingen van openbare orde betreft.
3. Appellant heeft in hoger beroep - dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2008 niet-ontvankelijk is - aangevoerd dat zijn bezwaar weliswaar prematuur is ingediend, maar hij nochtans redelijkerwijs kon menen dat het besluit al wel tot stand was gekomen. Daarbij heeft hij gewezen op de mededelingen van de arbeidsdeskundige over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid tijdens het gesprek op 25 juni 2008 en in de e-mail van deze arbeidsdeskundige, waarin appellant is geadviseerd per 7 oktober 2008 een WW-uitkering aan te vragen. Voorts heeft appellant aangevoerd dat het feit dat hij in het verleden een keer bezwaar heeft gemaakt, hem niet tot een deskundige maakt. Tevens heeft appellant naar voren gebracht dat het Uwv ervan op de hoogte was dat hij prematuur bezwaar heeft gemaakt, maar hem nimmer de mogelijkheid heeft gegeven tijdig bezwaar te maken. Door de handelwijze van het Uwv kan hem niet worden verweten prematuur bezwaar te hebben gemaakt.
4.1. De Raad volgt appellant hierin niet. In aanmerking nemende dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts, tegen welk rapport het bezwaarschrift is gericht, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en de rechtbank voorts met juistheid heeft overwogen dat ten tijde van het indienen van dit bezwaarschrift het besluit van 5 augustus 2008 nog niet tot stand was gekomen, kon ook naar het oordeel van de Raad appellant niet redelijkerwijs menen dat dit besluit al was tot stand gekomen. Tijdens het gesprek op 25 juni 2008 heeft de arbeidsdeskundige appellant slechts geïnformeerd over de uitkomst van het ingestelde onderzoek naar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid. Met betrekking tot de door deze arbeidsdeskundige verzonden e-mail houdt de Raad het ervoor dat deze e-mail is verzonden op of na het besluit van 5 augustus 2008, nu de in de e-mail vermelde herzieningsdatum van 7 oktober 2008 in verband met de in acht te nemen aanzegtermijn van twee maanden is gerelateerd aan de datum van het besluit van 5 augustus 2008. Hier komt bij dat appellant in zijn bezwaarschrift ook geen melding heeft gemaakt van de e-mail en evenmin van de herzieningsdatum. Dat het Uwv appellant toch heeft ontvangen in zijn bezwaar maakt het vorenstaande niet anders. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het hier bepalingen van openbare orde betreft. De Raad voegt hier nog aan toe dat het Uwv gedurende de bezwaartermijn aan appellant niet kenbaar heeft gemaakt dat zijn bezwaar wordt opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 5 augustus 2008. Het had op de weg van appellant gelegen om van de in het besluit van 5 augustus 2008 vermelde mogelijkheid van het maken van bezwaar gebruik te maken.
4.2. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.