ECLI:NL:CRVB:2010:BO6454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6048 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1940 in het voormalig Nederlands-Indië, een verzoek ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Dit verzoek is eerder afgewezen bij besluit van 7 december 2006, en een daaropvolgende aanvraag in 2008 is ook afgewezen op 17 april 2009. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij in vergelijkbare omstandigheden verkeerde als zijn broer, die wel erkend was als burger-oorlogsslachtoffer, en heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de aanvraag van appellant in wezen een verzoek om herziening was van het eerdere besluit. De Raad heeft geoordeeld dat de verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad heeft benadrukt dat de directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld niet voldoende aannemelijk was gemaakt en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 november 2010.

Uitspraak

09/6048 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 25 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 30 september 2009, kenmerk BZ 9067, JZ/P60/2009, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Tahitu, advocaat te Amsterdam. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren in 1940 in het voormalig Nederlands-Indië, heeft in maart 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Hierop is afwijzend beslist bij besluit van 7 december 2006. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ingetrokken.
2. In december 2008 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Bij besluit van 17 april 2009 is hierop afwijzend beslist op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of omstandig-heden heeft gemeld die een nieuw licht op de zaak werpen. Deze afwijzing is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3. In beroep is met name naar voren gebracht dat een broer van appellant wel is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Omdat appellant tijdens zijn verblijf bij het 10e bataljon, een beschermingskamp in de Bersiap-periode, altijd in de nabijheid van zijn broer heeft verbleven en in vergelijkbare omstandigheden heeft verkeerd, doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
4. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De nu in geding zijnde aanvraag van december 2008 betreft, naar verweerster terecht heeft vastgesteld, een verzoek om herziening van het door verweerster eerder genomen onder 1 genoemde besluit van 7 december 2006.
5.2. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerster bevoegd op een aanvraag van de belanghebbende een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, hetgeen meebrengt dat de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of door appellant feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die aan verweerster bij het nemen van het besluit over de eerdere aanvraag van appellant niet bekend waren en dat besluit in een zodanig nieuw daglicht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten zien om tot herziening over te gaan.
5.3. De eerste aanvraag van appellant was afgewezen onder meer op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo. Er was niet gebleken dat de evacuatie van het gezin naar het 10e bataljon onder levensbedreigende omstandigheden plaatsvond en evenmin dat appellant direct betrokken was geweest bij beschietingen in het kamp. Hierbij zijn de dossiers geraadpleegd van de vader van appellant en van zijn broers, geboren in 1935 en in 1937.
5.4. Na herbeoordeling van de bij de eerdere aanvraag door appellant naar voren gebrachte gebeurtenissen werd intern geadviseerd thans wel aan te nemen dat sprake is geweest van directe betrokkenheid van appellant bij ongeregeldheden in het 10e Bataljon. Verweerster heeft dit advies niet gevolgd omdat geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden en directe betrokkenheid bij calamiteiten in de zin van de Wubo niet voldoende aannemelijk werd geacht.
5.5. Bij de onderhavige aanvraag heeft appellant aangegeven dat sprake is van veranderde medische omstandigheden.
5.6. De Raad heeft in hetgeen van de zijde van appellant naar voren is gebracht geen aanleiding gevonden om verweerster in het onder 5.4 vermelde standpunt niet te volgen. De getuigen-verklaring van de broer [naam] was ook bij de eerdere aanvraag al betrokken. Die broer was getuige van wreedheden van Kakipana, op grond waarvan hij is erkend als burger-oorlogsslachtoffer. Deze gebeurtenissen zijn door appellant nooit genoemd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft dus geen doel. Evenmin blijkt uit verklaringen van appellant zelf, noch uit andere gegevens, dat hij direct betrokken is geweest bij beschietingen tijdens zijn verblijf in het 10e Bataljon.
5.7. Dat de klachten van appellant zijn verergerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Pas als sprake is van directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld als omschreven in artikel 2 van de Wubo kunnen de medische gevolgen daarvan een rol spelen.
6. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
7. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD