[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 maart 2008, 07/1373 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 november 2010
Namens appellante heeft mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 12 oktober 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 9 februari 2007, dat is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 16 juli 2007, is de door appellante ingediende aanvraag om bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van eigen bijdragen rechtsbijstand, nota van 23 oktober 2006, en de kosten van griffierecht, nota van 9 november 2006, afgewezen. De besluitvorming berust op het standpunt dat appellante niet als vreemdeling in de zin van artikel 11, tweede lid of derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, zodat appellante geen recht op (bijzondere) bijstand heeft en voorts dat artikel 16, eerste lid, van de WWB niet voor appellante van toepassing is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 16 juli 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat ten onrechte een te rigide toepassing wordt gegeven aan artikel 11, tweede lid en derde lid, van de WWB als gevolg waarvan een belanghebbende die wel hier te lande mag verblijven hangende de procedure omtrent een verblijfsvergunning geen feitelijke mogelijkheid wordt geboden om noodzakelijke rechtsmiddelen aan te wenden, nu er geen voorziening is die de kosten in het kader van een dergelijk rechtsmiddel vergoedt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het hier toepasselijke wettelijke kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Niet in geschil is dat appellante ten tijde hier van belang niet kan worden aangemerkt als rechthebbende in de in van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Dit betekent dat appellante geen recht heeft op bijstand, waaronder begrepen bijzondere bijstand. Als gevolg hiervan valt zij onder artikel 16, tweede lid, van de WWB, zodat aan haar zelfs in geval van een zeer dringende redenen zoals bedoeld in het eerste lid van dat artikel geen bijstand kan worden toegekend.
4.2. In zijn rechtspraak heeft de Raad reeds herhaaldelijk overwogen dat uitsluitend het hebben van rechtmatig verblijf in Nederland niet zonder meer tot gevolg heeft dat een beroep op (bijzondere) bijstand kan worden gedaan. Hiertoe is van belang dat de vreemdeling voldoet aan de voor toepassing van de WWB geldende vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander. Nu appellante ten tijde hier in geding niet aan deze vereisten voldeed, is de aanvraag van appellante terecht afgewezen. Hetgeen appellante aanvoert brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.3. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.