[appellant], thans wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 juni 2009, 09/792 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Minister van Justitie: thans de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 25 november 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Wagenaar-Meijer, werkzaam bij het Expertisecentrum Arbeidsjuridisch.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, toen werkzaam bij de P.I. Scheveningen, werd bij besluit van 30 augustus 2007 met ingang van 1 oktober 2007 overgeplaatst naar het detentiecentrum Alphen aan den Rijn, benoemd in de functie van preventiemedewerker en ingeschaald in salarisschaal 7, nummer 1, van het Bezoldigingbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). Bepaald werd dat appellant bij goed en volledig functioneren met ingang van 1 oktober 2008 zou worden bevorderd naar schaal 8 van het BBRA.
1.2. Bij besluit van 9 oktober 2008 werd appellant, wiens salaris inmiddels ten gevolge van een periodieke verhoging was ingedeeld in salarisschaal 7, nummer 2, met ingang van 1 oktober 2008 bevorderd naar salarisschaal 8 volgens het BBRA en werd hem het salaris toegekend dat in die schaal is vermeld achter salarisnummer 0.
1.3. Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, omdat hij naar zijn mening recht heeft op het salaris dat behoort bij salarisschaal 8, nummer 1.
1.4. Bij besluit van 20 januari 2009 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar haar oordeel kan appellant wegens zijn bevordering noch aan het BBRA noch aan het Handboek financiële arbeidsvoorwaarden van het ministerie van Justitie (hierna: handboek) recht op een hoger salaris ontlenen.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn vordering in bezwaar gehandhaafd. De minister heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. Gelet op hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Evenals voor de rechtbank staat ook voor de Raad vast dat voor appellant bij zijn bevordering met ingang van 1 oktober 2008 de juiste bevorderingsperiodiek is vastgesteld. Dit komt tot uitdrukking in de verhoging van het salaris van appellant per die datum van regelnummer 18 naar regelnummer 19.
4.2. Appellant stelt ook in hoger beroep dat de bevordering per 1 oktober 2008 zijn salaris brengt in salarisschaal 8, nummer 0, en dat zijn salaris met de hem tevens toekomende bevorderingsperiodiek het niveau van nummer 1 van die salarisschaal bereikt. De Raad kan appellant in deze stelling niet volgen. In de eerste plaats biedt het BBRA appellant hier geen steun. In het handboek, onderdeel 1.2.3, is evenmin bepaald dat bij bevordering een salarisperiodiek behoort en daarnaast een bevorderingsperiodiek. Er is daar enkel sprake van een bevorderingsperiodiek die bij een bevordering behoort.
5. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en B.J. van de Griend en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2010.