ECLI:NL:CRVB:2010:BO6420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1971 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 februari 2010. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat betrokkene recht had op een WIA-uitkering, omdat zij ten minste 35% arbeidsongeschikt was. Appellant had echter vastgesteld dat betrokkene per 22 januari 2008 geen recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet zelf in de zaak had moeten voorzien, omdat niet alle gegevens voorhanden waren om een juiste vaststelling van de uitkering te maken. Betrokkene had de medische grondslag van het besluit van appellant in hoger beroep niet zelfstandig aangevochten, waardoor de Raad uitging van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juni 2008. De Raad concludeerde dat appellant voldoende inzichtelijk had onderbouwd dat betrokkene de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kon vervullen.

De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en J.W. Schuttel en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/1971 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 februari 2010, 08/3056 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 3 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft H.M. de Jong, werkzaam bij de Stichting WAO/WSW Advies te ’s-Hertogenbosch, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2010.
Voor appellant is verschenen mr. L. den Hartog. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene heeft vanaf 1 september 2004 gewerkt als horecamedewerkster bij een clubhuis in een jachthaven. Op
25 januari 2006 heeft zij zich ziekgemeld wegens schouderklachten.
1.2. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft appellant vastgesteld dat per 22 januari 2008 voor betrokkene geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Appellant heeft bij besluit van 25 juli 2008 het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 24 januari 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 23 juni 2008, de medische grondslag van het besluit van
25 juli 2008 onderschreven. Betrokkene was ten tijde hier van belang in hoofdzaak aangewezen op niet-stresserend werk, zonder blootstelling aan stof, rook, gassen, dampen en hoge luchtvochtigheid, zonder zwaardere belasting van de rechterhand en zonder repetitieve hand/vingerbewegingen van (met name) de rechterhand.
2.2. Vervolgens is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het besluit van 25 juli 2008 berust op een ondeugdelijke arbeidskundige grondslag, aangezien in drie van de vier aan betrokkene voorgehouden functies, namelijk die van afbiester dekbedden, medewerker gordijnatelier en archiefmedewerker, sprake is van onaanvaardbare blootstelling aan in de werkomgeving aanwezig stofdeeltjes, zodat deze functies voor betrokkene ongeschikt moeten worden geacht. De rechtbank heeft, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 juli 2008 vernietigd, het besluit van 24 januari 2008 herroepen en bepaald dat betrokkene met ingang van 22 januari 2008 wegens een arbeidsongeschiktheid van tenminste 35% recht heeft op een uitkering krachtens de WIA, voorzover de bepalingen van die wet zich daar overigens niet tegen verzetten.
3.1. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak, met name niet voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien.
Onder verwijzing naar nadere rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 19 maart 2010 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 maart 2010 heeft appellant nader gemotiveerd waarom de geduide functies, ondanks de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bij het gezichtspunt stof, rook, gassen en dampen aangegeven beperking, wel voor betrokkene geschikt te achten zijn.
3.2. Betrokkene heeft zich in verweer aangesloten bij de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De grief van appellant slaagt. Voor het zelf voorzien in een situatie als in geding is geen plaats. Dit reeds omdat niet alle gegevens noodzakelijk voor de juiste vaststelling van een uitkering voorhanden waren.
4.3. Aangezien betrokkene het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het besluit van 25 juli 2008 in hoger beroep niet zelfstandig heeft aangevochten, gaat de Raad uit van de juistheid van de in de FML van 24 juni 2008 opgenomen beperkingen.
4.4. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het besluit van 25 juli 2008 is de Raad van oordeel dat door de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapportage van 9 juli 2008, voldoende inzichtelijk is onderbouwd dat betrokkene de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen aangezien de in deze functies optredende belasting - ook ten aanzien van stof - blijft binnen de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid. Voor zover op basis van de rapportage van
9 juli 2008 al getwijfeld zou kunnen worden aan de geschiktheid van de functies is deze twijfel in ieder geval weggenomen met de rapportages van 31 oktober 2008 en 29 maart 2010.
4.5. Hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM