ECLI:NL:CRVB:2010:BO6408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- J.W. Schuttel
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en bewijsvoering van appellant
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 11 april 1990 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering werd op 19 september 1993 ingetrokken. Appellant heeft geprobeerd om het Uwv te overtuigen om terug te komen op deze beslissing, maar zijn verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er sprake was van een nieuw feit, wat leidde tot een herbeoordeling door het Uwv. Echter, het Uwv verklaarde de bezwaren van appellant opnieuw ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv ten onrechte was uitgegaan van de langdurig werkloze als maatman bij de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid in 1993. Hij stelde dat zijn eerdere functie als marketingadviseur bij TNO in aanmerking had moeten worden genomen. Ter ondersteuning van zijn stelling overhandigde appellant bankafschriften die betrekking hadden op periodes tussen april 1987 en september 1989.
De Raad overweegt dat het aan appellant is om aan te tonen dat hij tot 1 maart 1989 een loongerelateerde werkloosheidsuitkering heeft ontvangen. De Raad vond echter geen steun in de overgelegde bankafschriften voor de stelling van appellant. De gegevens uit de bankafschriften gaven geen duidelijkheid over de aard van de betalingen of de periode waarover deze gedaan waren. Daarom concludeert de Raad dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.