ECLI:NL:CRVB:2010:BO6395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6818 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 20 november 2009 uitspraak deed in een geschil over de herziening van de WAO-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 december 2010 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Meulen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 11 juli 2007 had herzien van 80-100% naar 15-25%. Het Uwv had eerder, op 4 april 2008, de bezwaren van appellant gegrond verklaard en de uitkering herzien naar 25-35%. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Raad heeft in hoger beroep de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv beoordeeld. Appellant stelde dat zijn hoofdpijnklachten onvoldoende waren verdisconteerd in de Functionele Mogelijkheden Lijst en dat de passendheid van de geduide functies niet voldoende was gemotiveerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet met nieuwe medische gegevens is gekomen en dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv voldoende onderbouwd waren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.

Uitspraak

09/6818 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 november 2009, 08/2412 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 mei 2007 heeft het Uwv, naar aanleiding van een herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit (Stb. 2004, 434), de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 11 juli 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 4 april 2008 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 11 mei 2007 gegrond verklaard en de WAO-uitkering per 11 juli 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Tegen het besluit van 4 april 2008 heeft appellant beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestluit van 4 april 2008 vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Ten aanzien van de medische grondslag van het besluit van 4 april 2008 heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. In dit verband heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen is gebleken dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten en dat kennis is genomen van de oogarts P.J.D. Bolmers en de huisarts van appellant. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het besluit van 4 april 2008 heeft de rechtbank overwogen dat de passendheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies pas in de beroepsfase voldoende is toegelicht.
3. Het hoger beroep van appellant moet worden geacht te zijn gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het besluit van 4 april 2008. Appellant voert aan dat de uit de oog- en hoofdpijnklachten voortvloeiende beperkingen in onvoldoende mate zijn verdisconteerd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 3 april 2007. In het bijzonder wijst appellant op de frequentie van de hoofdpijnklachten. Deze zou zodanig hoog zijn dat er sprake is van een te verwachten excessief ziekteverzuim, zodat van een werkgever niet kan worden verlangd dat deze appellant in dienst te neemt. Voorts is de passendheid van de geduide functies bestreden. In dit verband stelt appellant zich op het standpunt dat de toelaatbaarheid van de in die functies voorkomende overschrijdingen van zijn belastbaarheid onvoldoende is gemotiveerd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Appellant heeft in hoger beroep in essentie hetzelfde naar voren gebracht als in eerste aanleg en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad onderschrijft de op de medische grondslag van het besluit van 4 april 2008 betrekking hebbende overwegingen in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat in hoger beroep geen (nieuwe) informatie van medische aard is ingebracht.
4.3. In de voorhanden zijnde stukken heeft de Raad geen steun gevonden voor de stelling van appellant dat wegens de hoofdpijnklachten een hoog ziekteverzuim valt te verwachten. Appellant heeft dit standpunt niet met nadere medische gegevens onderbouwd. Daarbij blijkt uit het dagverhaal van appellant, zoals dit is beschreven in de rapportage van verzekeringsarts D.D. Pattinama van 3 april 2007, niet dat hij door de hoofdpijnklachten in zijn dagelijkse activiteiten wordt belemmerd.
4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant terecht in staat is geacht om de geduide functies, te weten plaatmedewerker (Sbc-code 264090), wasserijmedewerker (Sbc-code 272020) en productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043), te vervullen. De Raad acht voldoende gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht haalbaar zijn voor appellant. De Raad kan zich vinden in de door de bezwaararbeidsdeskundige ter zake gegeven toelichting.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet.
4.6. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM