ECLI:NL:CRVB:2010:BO6381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6127 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens schending van de mededelingsverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 december 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante ontving een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en was werkzaam als secretaresse. Na een herbeoordeling door een arbeidsdeskundige werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2007 minder dan 15% was. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft daarop de uitkering per 1 januari 2007 ingetrokken, omdat appellante niet had gemeld dat haar salaris was gewijzigd, wat in strijd was met haar mededelingsverplichting.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de wijziging van haar salaris invloed had op haar recht op uitkering. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van de salarisverhogingen en dat het Uwv haar niet had gewaarschuwd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht de uitkering heeft ingetrokken, omdat appellante niet aan haar mededelingsverplichting heeft voldaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.

De Raad heeft verder overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit correct heeft uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze berekening te twijfelen. De Raad heeft de stellingen van appellante verworpen en geconcludeerd dat de intrekking van de uitkering per 1 januari 2007 terecht heeft plaatsgevonden. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/6127 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 oktober 2009, 09/149 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. Deenik, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Deenik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft laatstelijk een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellante was werkzaam als secretaresse voor gemiddeld 16 uur per week. Bij onderzoek in het kader van een eenmalige herbeoordeling heeft de arbeidsdeskundige op basis van de inkomsten van appellante vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2007 minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft het Uwv met ingang van 1 september 2008 de uitbetaling van de uitkering geschorst. Bij besluit van 27 augustus 2008 is de uitkering ingetrokken met ingang van 1 januari 2007.
1.2. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2007 terecht op minder dan 15% is vastgesteld. Bij besluit van 2 december 2008 (bestreden besluit) zijn de bezwaren tegen de besluiten van 14 augustus 2008 en 27 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan haar mededelingsverplichting ingevolge artikel 80 van de WAO. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle aanpassingen van het salaris feiten waarvan het appellante redelijkerwijs duidelijk heeft moeten zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de WAO-uitkering. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de berekening van de resterende verdiencapaciteit van de bezwaararbeidsdeskundige correct is. Ten slotte is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het Uwv bij de intrekking met terugwerkende kracht heeft gehandeld in overeenstemming met het ter zake gevoerde beleid.
3.1. Op de zitting van de Raad heeft appellante aangegeven dat het hoger beroep niet langer is gericht tegen de schorsing van de uitbetaling van de uitkering per 1 september 2008.
3.2. Wat betreft de intrekking van de uitkering per 1 januari 2007 heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij niet wist en redelijkerwijs niet hoefde te weten dat de salarisverhogingen invloed hadden op de WAO-uitkering en dat zij niet heeft verzuimd aan haar inlichtingenverplichting te voldoen. Voorts heeft zij het standpunt ingenomen dat het Uwv in strijd met het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld doordat het Uwv appellante niet heeft gewaarschuwd nadat van de werkgever afkomstige salarisgegevens waren ontvangen. Verder heeft appellante de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit betwist.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellante heeft betoogd dat de aanpassing van het salaris slechts het gevolg is van indexering die voortvloeit uit de CAO. De Raad constateert dat in de rapportage van de arbeidsdeskundige is vermeld dat niet alleen sprake was van een salarisverhoging op grond van de CAO maar ook van verhoging van het garantiesalaris. De arbeidsdeskundige heeft zich gebaseerd op de door appellante overgelegde loonstroken en op telefonische informatie van de werkgever. Naar het oordeel van de Raad is niet aannemelijk dat de verhoging van de inkomsten per 1 januari 2007 slechts het gevolg is van indexering op grond van de CAO. De Raad verwerpt dan ook de stelling van appellante dat haar om die reden niet redelijkerwijs duidelijk heeft kunnen zijn dat de (totale) salarisverhoging van invloed kon zijn op het recht of de hoogte van de
WAO-uitkering. De omstandigheid dat het wijzigingsformulier en de brochure van het Uwv niet vermelden dat salarisaanpassingen voortvloeiend uit de CAO moeten worden gemeld, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij merkt de Raad op dat in de brochure is vermeld dat bij verandering van het loon mogelijk ook de uitkering verandert en veranderingen moeten worden doorgegeven. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante redelijkerwijs duidelijk heeft moeten zijn dat de wijziging van haar salaris van invloed kon zijn op het recht op haar uitkering en appellante - nu de wijziging niet is gemeld - in strijd heeft gehandeld met de mededelingsverplichting.
4.2. Anders dan in de uitspraak van 27 mei 2010 van de rechtbank Haarlem (procedure 09/3215) waarbij het boetebesluit is herroepen, is in de onderhavige procedure niet beslissend of appellante ook subjectief een verwijt te maken valt van het niet-nakomen van de mededelingsverplichting. Immers, ter beoordeling staat of het Uwv terecht heeft beslist dat ingaande
1 januari 2007 de uitkering ten onrechte is verleend. In dit kader kan niet dezelfde betekenis worden gehecht aan de (onjuiste) veronderstelling van appellante dat zij CAO-verhogingen niet hoefde te melden.
4.3. De Raad verwerpt de stelling van appellante dat de werkgever van appellante alle salarisgegevens aan het Uwv heeft doorgegeven. Weliswaar bevat het dossier salarisgegevens afkomstig van de werkgever, die - blijkens toelichting van het Uwv op de zitting - zijn verzameld door de Belastingsdienst en door het Uwv kunnen worden geraadpleegd. Het Uwv heeft echter betwist dat het Uwv op basis van deze gegevens uit eigen beweging tot intrekking van de uitkering had kunnen overgaan. Ook de Raad acht dit niet aannemelijk. Niet gebleken is dat deze gegevens mede betrekking hebben op de verhoging van het garantiesalaris en de indexering voorvloeiend uit de CAO. Daarbij merkt de Raad op dat bij deze - kennelijk - van de werkgever afkomstige gegevens met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2007 uitdrukkelijk is vermeld dat geen reguliere CAO van toepassing is.
4.4. De bezwaararbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit per 1 januari 2007 bepaald op 10,3%. Daarbij is toegelicht dat zowel de uurloonvergelijking als de - door appellante voorgestelde - maandloonvergelijking tot dezelfde uitkomst leiden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voorts toegelicht dat de reductiefactor alleen van toepassing is bij uurlonen, en wel om dezelfde uitkomst te verkrijgen als op basis van maandlonen. Naar het oordeel van de Raad berust de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige op een zorgvuldige motivering.
4.5. Ter zitting van de Raad is van de zijde van appellante erkend dat de door haar op de zitting van de rechtbank overgelegde berekening van het verlies aan verdiencapaciteit, niet juist is. Daarbij is van de zijde van appellante een nieuwe berekening overgelegd. Appellante heeft - daartoe uitgenodigd - niet aangegeven in welk opzicht haar berekening verschilt van die van de bezwaararbeidsdeskundige of waarom diens berekening onjuist zou zijn. Onder deze omstandigheden ziet de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de berekening van de bezwaararbeidsdeskundige.
4.6. De Raad overweegt - in lijn met zijn uitspraak van 16 juli 2010 (LJN BN2197) - dat bij de toetsing van het (besluit tot handhaving van het) intrekkingsbesluit voorop dient te worden gesteld dat de aan de orde zijnde bepaling, te weten artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO, een gehoudenheid voor het Uwv met zich brengt om in gevallen als dat van appellante tot intrekking over te gaan. De bewoordingen van dit artikelonderdeel staan er in beginsel niet aan in de weg dat dit met terugwerkende kracht geschiedt. Evenmin verzetten doel en strekking daarvan zich hiertegen.
4.7. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv terecht vastgesteld dat de uitkering met ingang van 1 januari 2007 ten onrechte is verstrekt en was het Uwv gehouden de uitkering per die datum in te trekken. Daaraan doet niet af de enkele omstandigheid dat het arbeidskundig onderzoek eerst anderhalf jaar na het onderzoek van de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Daarbij is in dit geval van belang dat bij het Uwv eerst na het primaire arbeidskundig onderzoek alle gegevens aanwezig waren aan de hand waarvan kon worden vastgesteld dat appellante per 1 januari 2007 geen recht meer heeft op uitkering.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) H.J. Simon.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR