[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 februari 2010, 08/3784 en 09/352 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2010
Namens appellant heeft mr. M.H.G. van der Leest, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Leest. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
1. Bij besluit van 25 september 2008 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van appellant met ingang van 25 juni 2008 in te trekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, onder meer, het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 25 september 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen geen aanknopingspunten aanwezig te achten voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van de maatgevende arbeid zijn onderschat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 9 september 2008 voldoende gemotiveerd waarom slechts een urenbeperking ten aanzien van werken in de nacht medisch geïndiceerd is. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat de bij appellant op en na 25 juni 2008 bestaande mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt, omdat appellant geschikt wordt geacht voor zijn maatmanfunctie. Dit betekent dat de uitkering van appellant terecht en op goede gronden is ingetrokken, aldus de rechtbank.
3.1. In het hoger beroep - dat zich uitsluitend richt tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het besluit van 25 september 2008 - heeft appellant, onder verwijzing naar het beroepschrift in eerste aanleg, aangevoerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) met name onvoldoende aandacht is besteed aan zijn vermoeidheidsklachten en dat de eerder aangenomen urenbeperking ten onrechte niet langer is gehandhaafd.
3.2. Het Uwv heeft bij het verweerschrift het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of een urenbeperking medisch geïndiceerd is.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is het medische onderzoek voor onzorgvuldig te houden gezien de in het dossier aanwezige informatie van de appellant behandelende longarts en internist. Evenmin bestaat er twijfel aan de juistheid van de in de FML neergelegde beperkingen van appellant. De informatie van de longarts en de internist is niet miskend. Met name voor het aannemen van een urenbeperking zoals door appellant bepleit, ziet ook de Raad geen aanknopingspunten in de beschikbare gegevens.
4.3. De Raad stelt zich evenals de rechtbank achter de conclusie van het Uwv dat er, gelet op de belastbaarheid van appellant en de in de rapportage van 23 september 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige omschreven kenmerkende functiebelasting, in de belastbaarheid van appellant geen knelpunten aanwijsbaar zijn op grond waarvan ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid van hoofd Interne Zaken en administrateur is aan te nemen.
4.4. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.