ECLI:NL:CRVB:2010:BO6372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1964 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 december 2010 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.G. van der Leest, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, die op 25 september 2008 had besloten de WAO-uitkering van appellant met ingang van 25 juni 2008 in te trekken. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant waren onderschat en dat de intrekking van de uitkering op goede gronden was gebeurd.

In het hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn vermoeidheidsklachten en dat de eerder aangenomen urenbeperking ten onrechte niet was gehandhaafd. Het Uwv handhaafde zijn standpunt in het verweerschrift. De Raad overweegt dat het geschil zich in hoger beroep toespitst op de vraag of een urenbeperking medisch geïndiceerd is. De Raad concludeert, net als de rechtbank, dat er geen aanleiding is om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten. De informatie van de behandelende artsen is niet miskend en er zijn geen aanknopingspunten voor de door appellant bepleite urenbeperking.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 december 2010.

Uitspraak

10/1964 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 februari 2010, 08/3784 en 09/352 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.G. van der Leest, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Leest. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 25 september 2008 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van appellant met ingang van 25 juni 2008 in te trekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, onder meer, het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 25 september 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen geen aanknopingspunten aanwezig te achten voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van de maatgevende arbeid zijn onderschat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 9 september 2008 voldoende gemotiveerd waarom slechts een urenbeperking ten aanzien van werken in de nacht medisch geïndiceerd is. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat de bij appellant op en na 25 juni 2008 bestaande mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt, omdat appellant geschikt wordt geacht voor zijn maatmanfunctie. Dit betekent dat de uitkering van appellant terecht en op goede gronden is ingetrokken, aldus de rechtbank.
3.1. In het hoger beroep - dat zich uitsluitend richt tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het besluit van 25 september 2008 - heeft appellant, onder verwijzing naar het beroepschrift in eerste aanleg, aangevoerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) met name onvoldoende aandacht is besteed aan zijn vermoeidheidsklachten en dat de eerder aangenomen urenbeperking ten onrechte niet langer is gehandhaafd.
3.2. Het Uwv heeft bij het verweerschrift het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of een urenbeperking medisch geïndiceerd is.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is het medische onderzoek voor onzorgvuldig te houden gezien de in het dossier aanwezige informatie van de appellant behandelende longarts en internist. Evenmin bestaat er twijfel aan de juistheid van de in de FML neergelegde beperkingen van appellant. De informatie van de longarts en de internist is niet miskend. Met name voor het aannemen van een urenbeperking zoals door appellant bepleit, ziet ook de Raad geen aanknopingspunten in de beschikbare gegevens.
4.3. De Raad stelt zich evenals de rechtbank achter de conclusie van het Uwv dat er, gelet op de belastbaarheid van appellant en de in de rapportage van 23 september 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige omschreven kenmerkende functiebelasting, in de belastbaarheid van appellant geen knelpunten aanwijsbaar zijn op grond waarvan ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid van hoofd Interne Zaken en administrateur is aan te nemen.
4.4. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM