ECLI:NL:CRVB:2010:BO6356
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing recht op uitkering op grond van de Wet WIA wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 december 2010 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een besluit ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin hem werd meegedeeld dat hij met ingang van 22 juli 2008 geen recht had op een uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou bedragen. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit bevestigd, waarbij het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor het besluit van het Uwv. Appellant had geen nieuwe gegevens overgelegd die de vaststelling van zijn beperkingen in twijfel trokken. De rechtbank vond dat de belasting in de voor appellant gebruikte functie als productiemedewerker niet de vastgestelde belastbaarheid overschreed.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank deze gronden afdoende had besproken en gemotiveerd waarom ze niet slagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 december 2010.