ECLI:NL:CRVB:2010:BO6356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3562 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing recht op uitkering op grond van de Wet WIA wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 december 2010 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een besluit ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin hem werd meegedeeld dat hij met ingang van 22 juli 2008 geen recht had op een uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou bedragen. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit bevestigd, waarbij het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor het besluit van het Uwv. Appellant had geen nieuwe gegevens overgelegd die de vaststelling van zijn beperkingen in twijfel trokken. De rechtbank vond dat de belasting in de voor appellant gebruikte functie als productiemedewerker niet de vastgestelde belastbaarheid overschreed.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank deze gronden afdoende had besproken en gemotiveerd waarom ze niet slagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 december 2010.

Uitspraak

10/3562 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2010, 09/1444 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Appellant is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Visch.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft bij besluit van 25 juli 2008 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 22 juli 2008 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij binnen een half jaar nadat hij bij zijn werkgever is gaan werken ziek is geworden en dat hij, toen hij begon met werken, al had kunnen weten dat hij binnen een half jaar arbeidsongeschikt zou worden.
1.2. Bij besluit van 20 februari 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juli 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 22 juli 2008 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet WIA, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant, gericht tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat uit de (bezwaar)verzekeringsgeneeskundige rapporten naar voren komt dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. Appellant heeft noch in bezwaar noch in beroep gegevens verstrekt die doen twijfelen aan de vraag of zijn beperkingen wel zorgvuldig en juist zijn vastgesteld.
2.3. Ook met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. De belasting in de voor de schatting gebruikte functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie overschrijdt niet de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, aldus de rechtbank, die daartoe de in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 februari 2009 gegeven toelichting toereikend heeft geacht. Ten aanzien van de overige twee functies heeft appellant ter zitting gesteld dat daarin geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
4.2. Het hoger beroep van appellant treft daarom geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.3. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR