ECLI:NL:CRVB:2010:BO6318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4317 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag aan appellante die in Marokko woont en daar een huishouden vormt met haar kinderen

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag toe te kennen aan appellante, die in Marokko woont. Appellante heeft gedurende de kwartalen één huishouden gevormd met haar vader en haar kinderen in Marokko. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. De rechtbank had de beslissing van de Svb om kinderbijslag te weigeren, bevestigd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet bij haar kinderen verbleef, maar bij haar oma die verzorging nodig had. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante en haar kinderen een huishouden vormden in Marokko, op basis van verklaringen van de sociaal attaché en andere getuigen. De Raad heeft vastgesteld dat de kinderen van appellante bij hun moeder en opa woonden en dat er geen bewijs was dat appellante voornamelijk bij haar oma verbleef. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

09/4317 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 juni 2009, 08/4781 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april en 4 augustus 2010 in een enkelvoudige kamer. Na beide zittingen is het onderzoek heropend, laatstelijk omdat een verwijzing naar een meervoudige kamer noodzakelijk werd geacht.
Bij brief van 5 oktober 2010 heeft mr. Gulickx nog enige stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 5 november 2010. Namens appellante is daarbij verschenen mr. Gulickx, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante woont in Nederland. Haar kinderen [A.], geboren [in] 1996, [K.], geboren [in] 1998, en [I.], geboren [in] 2000, volgen vanaf het studiejaar 2007/2008 onderwijs op een privéschool in Marokko.
1.2. Bij besluit van 6 februari 2008 heeft de Svb over het vierde kwartaal van 2007 voorlopig enkelvoudige kinderbijslag krachtens de Algemene Kinderbijslag (AKW) aan appellante toegekend voor de hiervoor genoemde drie kinderen. Daarbij is aangegeven dat een onderzoek in Marokko zou plaatsvinden bij de school van de kinderen.
1.3. In april 2008 heeft een attaché voor sociale zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat desgevraagd een onderzoek doen instellen. Een van haar medewerkers heeft een bezoek gebracht aan de school van de kinderen. Tevens heeft deze medewerker het woonadres van de kinderen bezocht. Daarbij bleek dat appellante toen ook in Marokko op dat adres aanwezig was. Appellante heeft blijkens het rapport van de sociaal attaché toen verklaard dat zij op bezoek was bij haar kinderen, die bij haar ouders wonen en dat zij in juni 2008 naar Nederland zou terugkeren.
1.4. Bij besluit van 6 juni 2008 heeft de Svb met ingang van het eerste kwartaal van 2008 geweigerd kinderbijslag aan appellante toe te kennen, omdat zij niet meer in Nederland zou wonen. Tevens is daarbij opgemerkt dat geen wijziging wordt gebracht in de over het vierde kwartaal van 2007 toegekende - enkelvoudige - kinderbijslag.
1.5. Appellante heeft in de bezwaarfase aangevoerd dat zij in de zomer van 2007 voor een vakantie van vier weken naar Marokko is gegaan, maar dat zij toen langer in Marokko is gebleven omdat de gezondheid van haar oma erg slecht was. Appellante stelt dat zij tijdens het onder 1.3 genoemde onderzoek toevallig in het huis van haar vader was om haar kinderen te bezoeken. Zij zou voorts steeds in de woning van haar oma hebben verbleven die in een enkele kilometers verder gelegen dorp woont.
1.6. Bij beslissing op bezwaar van 8 januari 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante gegrond verklaard. De Svb heeft appellante ongewijzigd verzekerd geacht ingevolge de AKW en heeft over het eerste en tweede kwartaal van 2008 enkelvoudige kinderbijslag toegekend voor de kinderen van appellante. Voorts heeft de Svb over het derde kwartaal van 2008 tweevoudige kinderbijslag aan appellante toegekend voor de in Marokko verblijvende kinderen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat uit het rapport van de sociaal attaché blijkt dat appellante bij haar kinderen in Marokko heeft gewoond, zodat de kinderen toen niet uitwonend waren.
3. Namens appellante is in hoger beroep wederom aangevoerd dat zij niet bij de kinderen verbleef, maar bij haar oma die verzorging nodig had.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante geen recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor haar kinderen [A.], [K.] en [I.] over het vierde kwartaal van 2007 tot en met het tweede kwartaal van 2008. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de kinderen toen uitwonend waren dan wel of zij met appellante - samen met anderen - één huishouden vormden.
4.2. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad ziet de term huishouden naar algemeen spraakgebruik en in de regel ook voor de toepassing van de AKW op de feitelijke situatie van gezamenlijk wonen, waarbij in gevallen van - gesteld - verblijf op verschillende adressen van belang is op welk adres het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd wordt doorgebracht.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de thans bekende gegevens aangenomen moet worden dat appellante gedurende voornoemde kwartalen één huishouden heeft gevormd met haar vader en haar kinderen in Marokko. Daarbij acht de Raad allereerst van belang dat de kinderen van appellante blijkens het rapport van de sociaal attaché hebben verklaard dat zij sinds het begin van het schooljaar 2007/2008 bij hun moeder en hun opa woonden. Voorts blijkt uit dit rapport dat het wijkhoofd, van de wijk waarin de woning van de vader van appellante is gelegen, heeft verklaard dat appellante samen met haar vier kinderen bij haar vader woont. Verder heeft de sociaal attaché in het rapport aangegeven dat de vader van appellante heeft verklaard dat appellante en haar kinderen bij hem wonen tot een in aanbouw zijnde woning klaar is. Op uitnodiging van de vader van appellante heeft de medewerker van de sociaal attaché vervolgens de woning van de vader bezocht, waar appellante met haar jongste kind werd aangetroffen.
4.4. Hetgeen namens appellante is aangevoerd tegen de bevindingen van de sociaal attaché heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Daarbij wijst de Raad erop dat geen controleerbare gegevens zijn overgelegd waaruit kan blijken dat appellante voortdurend dan wel grotendeels bij haar oma heeft verbleven. De overgelegde medische gegevens, waaruit overigens ook geen noodzaak tot verpleging of verzorging kan worden afgeleid, bieden daarvoor geen - althans onvoldoende - aanknopingspunten. Verder vermag de Raad aan de namens appellante overgelegde verklaringen van haar ouders niet de door haar gewenste betekenis toe te kennen, nu die verklaringen eerst in februari 2009 zijn opgesteld, toen het geschil tussen partijen over de aanspraak op tweevoudige kinderbijslag al bestond en het duidelijk was welke gegevens daarbij van belang zijn.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.L. de Gier.
TM