[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 december 2009, 09/2655 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Kellouh, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft medische stukken ingezonden. Op de ingezonden stukken van psychiater O. Guddat is van de zijde van het Uwv gereageerd met het inzenden van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als voorman algemene dienst in een hotel, is op 21 februari 1986 met psychische problematiek uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Het Uwv heeft appellant ingaande 22 februari 1987 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is door het Uwv in april 2008 herbeoordeeld aan de hand van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB). Verzekeringsarts L. van Staden heeft op grond van een arbeidsmedisch onderzoek vastgesteld dat appellant dezelfde lichamelijke en psychische klachten heeft als in 2003 bij de laatstelijk verrichte herbeoordeling en op die gebieden beperkingen heeft. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn door de verzekeringsarts beperkingen aangenomen ten aanzien van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Het Uwv heeft gelet op de omvang van de urenbeperking in de FML reden gezien een zogenoemde tweede herbeoordeling te laten verrichten door de arts V.R. Steenmeijer. Deze heeft zich op het standpunt gesteld dat de medische situatie van appellant vergelijkbaar was met de situatie in 1997 toen op verzoek van de rechtsvoorganger van het Uwv een expertise heeft plaatsgevonden door psychiater E.F. van Ittersum en geen psychiatrische aandoening of persoonlijkheidsstoornis werd aangenomen. Steenmeijer heeft reden gezien een nieuwe expertise te laten verrichten door psychiater K. Foeken. Op grond van de resultaten van deze expertise en eigen onderzoek naar de lichamelijke klachten van appellant heeft Steenmeijer geconcludeerd dat appellant belastbaar is volgens de normaalwaarden van de FML. Het verlies aan verdiencapaciteit van appellant is op grond van een theoretische schatting berekend op 12,7%. Bij besluit van 17 december 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant ingaande 18 februari 2009 ingetrokken.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 25 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 december 2008 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig is te achten en dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies daarvan. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor hem.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv het medisch onderzoek niet had mogen beperken tot onderzoek naar de psyche nu hij naast psychische ook lichamelijke klachten heeft geclaimd. Voorts had het Uwv naar zijn mening de behandelend psychiater dienen te raadplegen alvorens de belastbaarheid vast te stellen. Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de omvang van zijn beperkingen heeft miskend. Het Uwv heeft geen rekening gehouden met de uit de buikklachten voortvloeiende beperkingen. Appellant acht zich vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten niet in staat arbeid te verrichten. Appellant heeft ter onderbouwing verwezen naar verklaringen van zijn behandelend psychiater O. Guddat en verscheidene andere medische stukken van behandelaars. Appellant acht zich niet in staat de hem voorgehouden functies te verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1. De Raad heeft evenals de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.1.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De Raad volgt appellant niet in zijn grief dat het bestreden besluit een zorgvuldige grondslag ontbeert omdat het medisch onderzoek door het Uwv te beperkt is gebleven. De Raad wijst erop dat Steenmeijer, die appellant op 28 november 2008 op zijn spreekuur heeft gezien, vanwege de geclaimde buikklachten en pijnklachten van de rug, benen en knieën lichamelijk onderzoek heeft verricht. De Raad kan zich verder niet stellen achter het standpunt van appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is om de reden dat het Uwv nagelaten heeft de behandelend sector te raadplegen. Nog daargelaten dat uit het dossier niet blijkt dat appellant ten tijde in geding in behandeling was voor zijn psychische klachten, heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad zorgvuldig gehandeld door een psychiatrische expertise te gelasten. Deze expertise vormde samen met het eigen onderzoek van Steenmeijer naar de psyche een voldoende basis voor de besluitvorming.
4.1.3. De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De Raad overweegt daartoe dat Steenmeijer bij rapport 7 april 2008, aangevuld op 31 juli 2008, voldoende heeft beargumenteerd waarom hij appellant belastbaar acht overeenkomstig de normaalwaarden van de FML. Steenmeijer heeft bij eigen onderzoek naar de lichamelijke klachten van appellant geen relevante afwijkende bevindingen gedaan. Voorts heeft Steenmeijer op grond van de resultaten van eigen onderzoek naar de psyche en het expertiseverslag van psychiater Foeken vastgesteld dat de psychische klachten van appellant niet te relateren zijn aan een psychiatrisch ziektebeeld. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen vinden in het standpunt van Steenmeijer. De Raad ziet geen aanleiding het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 31 mei 2010 verder genoegzaam heeft gemotiveerd waarom hij psychiater Guddat niet volgt in de door hem vastgestelde psychiatrische stoornis. In de bij brief van 10 oktober 2010 door appellant overgelegde medische documentatie, die veelal geen betrekking heeft op de datum in geding of reeds is meegewogen door het Uwv, ziet de Raad geen aanwijzingen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant niet juist heeft vastgesteld.
4.2. Uitgaande van de aldus met juistheid vastgestelde beperkingen ziet de Raad geen reden te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen. Voor zover in deze functies overschrijding van de belastbaarheid voorkomt, stelt de Raad vast dat een arbeidsdeskundige bij rapport van
15 december 2008, waarin toelichtende aantekeningen ten aanzien van de signaleringen zijn gegeven, op afdoende wijze heeft gemotiveerd waarom de functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.3. Uit het hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.