ECLI:NL:CRVB:2010:BO6126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/558 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering na herbeoordeling van belastbaarheid en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die sinds 5 april 2001 met psychische problematiek uitgevallen is voor zijn werkzaamheden als sociotherapeutisch medewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant na het doorlopen van de wachttijd een uitkering toegekend, maar deze is op 17 mei 2005 ingetrokken na een herbeoordeling. De herbeoordeling vond plaats op basis van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB) en concludeerde dat appellant geschikt was voor de maatgevende arbeid.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellant zijn bezwaren tegen de medische grondslag van de beslissing van het Uwv naar voren bracht. Appellant stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er een psychiatrische expertise had moeten worden gelast. De bezwaarverzekeringsarts had volgens appellant ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake was van psychopathologie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch bevestigd. De Raad oordeelde dat er sprake was van een voldoende diepgaand en zorgvuldig medisch onderzoek en dat de bezwaarverzekeringsarts een duidelijk beeld had van de psychische gesteldheid van appellant. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant en concludeerde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellant geschikt was voor zijn functie.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 december 2010.

Uitspraak

10/558 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 december 2009, 08/2819 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Appellant heeft een rapport ingezonden, waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.B.C. Maton, advocaat te ’s-Hertogenbosch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 5 april 2001 met psychische problematiek uitgevallen voor zijn werkzaamheden als sociotherapeutisch medewerker. Het Uwv heeft appellant na het doorlopen van de wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Deze uitkering is op grond van de resultaten van een herbeoordeling aan de hand van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB) ingaande 17 mei 2005 ingetrokken. Appellant werd geschikt geacht voor de maatgevende arbeid.
1.2. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant herbeoordeeld per 22 februari 2007, daarbij toepassing gevende aan het besluit van 29 augustus 2007 houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2007, 324). Het Uwv is daarbij, bij gebreke aan een verzoek van appellant om een nieuw medisch onderzoek, uitgegaan van de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld in het kader van de aSB-beoordeling. Het Uwv heeft afgezien van arbeidskundig onderzoek ter vaststelling van de theoretische verdiencapaciteit omdat hiertoe bij geschiktheid van appellant voor de maatgevende arbeid - zoals reeds volgde uit de aSB-beoordeling - geen aanleiding bestond. Bij besluit van 19 december 2007 heeft het Uwv appellant geweigerd per 22 februari 2007 een WAO-uitkering toe te kennen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 7 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2007, onder verwijzing naar rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Appellant stelt zich op het standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts een psychiatrische expertise had dienen te gelasten. De bezwaarverzekeringsarts had uit het enkele feit dat in het huisartsenjournaal geen melding is gemaakt van psychische klachten ten tijde in geding niet mogen concluderen dat er geen sprake was van psychopathologie. Appellant acht zich vanwege zijn psychiatrische aandoening – dysthymie – zwaarder beperkt dan is aangenomen door het Uwv en ongeschikt arbeid te verrichten. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een brief van psycholoog
R. Lingsma van 27 september 2010.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad heeft evenals de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de Raad is er sprake geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad vermag niet in te zien dat de bezwaarverzekeringsarts een psychiatrische expertise had dienen te gelasten, nu deze na het gesprek met appellant, aangevuld met informatie van de behandelaars, een voldoende duidelijk beeld had van de psychische gesteldheid van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij eigen onderzoek naar de psyche voorts geen psychopathologie waargenomen en heeft in de van de behandelaars afkomstige informatie geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van psychische klachten ten tijde in geding. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant voor onjuist te houden. De bezwaarverzekeringsarts achtte de dysthymie dusdanig in remissie dat daaruit geen beperkingen meer voortvloeiden. Voorts is rekening gehouden met de visusstoornis, de urologische klachten en de (gereguleerde) hypertensie. Aan de enkele constatering van appellant dat zijn klachten overeenkomen met hetgeen in de DSM-criteria staat beschreven als dysthyme stoornis kan niet die waarde toegekend worden die appellant daaraan toegekend wenst. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die betrekking hebben op zijn gezondheidstoestand ten tijde in geding, die aanleiding geven voor twijfel aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad onderschrijft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat de informatie van psycholoog Lingsma over de psychische toestand van appellant per 15 juli 2010 niet zonder meer te projecteren is op appellants toestand op 22 februari 2007.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen is de Raad van oordeel dat het Uwv bij rapport van 26 juni 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam heeft aangetoond dat appellant geschikt is voor de maatgevende functie van sociotherapeutisch medewerker.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
IvR