ECLI:NL:CRVB:2010:BO6013
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de winst uit onderneming onder de WAZ
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 juli 2009, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 11 september 2006 de aan appellant krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) verleende uitkering met ingang van 1 januari 2005 vastgesteld op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%. Appellant was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het besluit van het Uwv vernietigd, maar het Uwv heeft in hoger beroep het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de hoogte van de inkomsten van appellant in 2005. Appellant stelde dat zijn winst € 15.700,- bedroeg, terwijl het Uwv uitging van € 16.062,-. De Raad heeft ook gekeken naar de werkzaamheden van appellant als zelfstandig schoenmaker, waarbij hij 46 uur per week werkte. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in een rapport geconcludeerd dat het rekening houden met deze werkzaamheden niet zou leiden tot een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd wordt. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2010.