ECLI:NL:CRVB:2010:BO6002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2674 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies na eerdere WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving, heeft zich opnieuw arbeidsongeschikt gemeld met toegenomen klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 november 2010 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante juist hebben vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend zijn. Appellante heeft aangevoerd dat haar klachten van faalangst en darmproblematiek niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling. De Raad heeft echter vastgesteld dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de medische informatie en dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De frequentie van toiletbezoek is in de geselecteerde functies mogelijk zonder verstoring van het werkproces, wat de geschiktheid voor deze functies bevestigt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

10/2674 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 april 2010, 08/2705 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Butter, advocaat in Hoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Butter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is werkzaam geweest als medewerkster kippenslachterij. In verband met psychische klachten heeft zij van augustus 1992 tot april 1995 uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Van 21 april 1998 tot 3 januari 2006 heeft appellante wederom een WAO-uitkering ontvangen vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. Op 24 februari 2007 heeft appellante zich arbeidsongeschikt gemeld met toegenomen klachten. Verzekeringsarts M.P.H. Franssen heeft een medisch onderzoek verricht en de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 september 2007. Aansluitend heeft arbeidsdeskundige E.C. van ’t Voort functies geselecteerd, tot het verrichten waarvan appellante in staat is geacht. Op grond van een vergelijking tussen het voor appellante geldende maatmaninkomen met de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste loonwaarde is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%. Bij besluit van 19 februari 2008 is appellante meegedeeld, dat zij per 9 januari 2007 gedurende onafgebroken 4 weken toegenomen arbeidsongeschikt is geweest als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder uitkering werd genoten, maar de uitkering in aansluiting op die periode niet wordt toegekend.
2. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat klachten van faalangst haar belemmeren om aan de arbeidsmarkt deel te nemen. Ook heeft het Uwv ten onrechte geen rekening gehouden met darmproblematiek. Voorts is melding gemaakt van klachten als gevolg van een verzakking van de baarmoeder en zou veelvuldig toiletbezoek aan het verrichten van de geselecteerde functies in de weg staan. Bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier heeft op 26 mei 2008 het oordeel van de verzekeringsarts bevestigd. Bezwaararbeidsdeskundige F.M.A. Havermans heeft vervolgens twee van de zes door de primaire arbeidsdeskundige voorgehouden functies laten vervallen. Appellante is geschikt geacht voor de functies machinaal metaalbehandelaar met sbc-code 264121, productiemedewerker metaal met sbc-code 111171 en wikkelaar, samensteller met sbc-code 267050. Aangezien de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is gebleven, is het bezwaar bij besluit van 5 augustus 2008 (verder: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. In beroep heeft appellante de eerder aangevoerde gronden herhaald. Voorts is namens appellante een brief van bekkenfysiotherapeut A.M.M. Visser van 10 oktober 2008 in geding gebracht.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep is namens appellante herhaald dat het Uwv te weinig rekening heeft gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen. Het gaat in dit verband - zoals blijkt uit een toelichting ter zitting - uitsluitend om de darmproblematiek en de frequentie van het toiletbezoek.
6.1. De Raad oordeelt als volgt.
6.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er onvoldoende redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de informatie van de behandelende sector. Ten aanzien van de darmproblematiek overweegt de Raad dat de primaire verzekeringsarts Franssen in zijn rapport van 3 september 2007 melding maakt van het prikkelbare darmsyndroom. Hij is van mening dat deze niet zodanige klachten geeft dat daarvoor beperkingen ten aanzien van het dagelijks functioneren aangenomen moeten worden. De Raad stelt vast dat appellante in dit verband geen medische informatie in geding gebracht heeft. Evenmin heeft appellante in haar brief van 24 februari 2007 of op het aanvraagformulier melding gemaakt van deze klachten. De Raad ziet dan ook geen reden om het standpunt van het Uwv ter zake voor onjuist te houden. Ten aanzien van de frequentie van het toiletbezoek heeft appellante ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv ten onrechte geen beperking op de FML heeft opgenomen een verklaring van bekkenfysiotherapeut Visser van 10 oktober 2008 overgelegd, waarin wordt gesproken over een frequentie van 4 tot 5 maal per dagdeel in plaats van een normale frequentie van 6 tot 8 maal per 24 uur. De Raad overweegt dat in de brief weliswaar melding wordt gemaakt van genoemde hoge frequentie van toiletbezoek maar stelt vast dat dit is opgetekend op basis van de anamnese. Aan de brief van 10 oktober 2008 kan dan ook niet die betekenis gehecht worden die appellante daaraan gehecht wil zien. Bezwaararbeidsdeskundige Havermans heeft op 30 september 2008 de geschiktheid van de geselecteerde functies toegelicht. In dat verband is aangegeven dat het binnen alle geselecteerde functies mogelijk is om zonder ontoelaatbare verstoring van het werkproces de werkplek te verlaten voor wc-bezoek. De Raad ziet in de beschikbare gegevens geen aanleiding deze conclusie niet te volgen.
6.3. Nu de Raad niet is gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen, noch dat het bestreden besluit anderszins onjuist zou zijn, komt de aangevallen uitspraak mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) T.J. van der Torn.
KR