ECLI:NL:CRVB:2010:BO5991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2165 WWB + 10/2167 WWB + 10/2166 NIOAW + 10/2169 NIOAW + 10/5009 NIOAW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van mr. J.J.A. Kooijman in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. J.J.A. Kooijman, ingediend door verzoeker in het kader van meerdere hoger beroepszaken. Verzoeker had het verzoek om wraking ingediend op grond van vermeende incompetentie, partijdigheid en kreukbaarheid van de gewraakte raadsheer, maar heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die deze beschuldigingen onderbouwen. De Raad oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn voor een schending van de rechterlijke onpartijdigheid, zoals vereist volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De omstandigheid dat de hoger beroepszaken ter zitting gevoegd worden behandeld, biedt ook geen grond voor het verzoek om wraking. De Raad wijst het verzoek om wraking af, omdat het niet voldoet aan de vereisten van de Awb en er geen nieuwe feiten zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

10/2165 WWB
10/2167 WWB
10/2166 NIOAW
10/2169 NIOAW
10/5009 NIOAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
BESLISSING
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker)
Datum uitspraak: 25 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 3 maart 2010, 09/665, 09/663, 08/2173 en 08/2232.
Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad op 2 november 2010 heeft verzoeker bij brief van 28 oktober 2010 in de hiervoor bedoelde hoger beroepszaken met registratienummers 10/2165 WWB, 10/2166 NIOAW, 10/2167 WWB, 10/2169 NIOAW en 10/5009 NIOAW verzocht om wraking van mr. J.J.A. Kooijman.
Verzoeker en de hiervoor genoemde raadsheer zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 16 november 2010, van welke gelegenheid verzoeker en mr. Kooijman geen gebruik hebben gemaakt.
II. OVERWEGINGEN
1. In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Deze bepaling is ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
1.1. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (PG Awb II, p. 410) is de ratio van het instituut wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid.
1.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de
rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1995, LJN ZD0257).
1.3. Naar het oordeel van de Raad bevat het onderhavige verzoek om wraking geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Als wrakingsgrond is aangevoerd incompetentie, partijdigheid en kreukbaarheid van mr. J.J.A. Kooijman zonder vermelding van feiten of omstandigheden waarop die grond is gebaseerd. Ten aanzien van de gewraakte raadsheer bevat het verzoek derhalve geen enkele aanwijzing voor de aanwezigheid van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De omstandigheid dat de hoger beroepszaken ter zitting gevoegd worden behandeld levert evenmin een dergelijk aanwijzing op.
1.4. Uit het onder 1.3 overwogene volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake
is van (schijn) van partijdigheid van mr. Kooijman, zodat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
1.5. De Raad merkt ten slotte nog op dat ingevolge 8:16, vierde lid, van de Awb een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af.
Aldus gegeven door N.J. van Vulpen-Grootjans, als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R. Scheffer.
SB