[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2008, 08/735 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 november 2010
Namens appellante heeft mr. J.C. Walker, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. Walker zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2010. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt bijstand sinds 1981, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Het College heeft appellante bij herhaling, waaronder bij besluit van 9 oktober 2007, maatregelen opgelegd wegens het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen inzake de arbeidsinschakeling. Op 6 november 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) en appellante over de mogelijkheden van appellante tot arbeidsinschakeling. Appellante heeft toen verklaard dat zij in het kader van arbeidsinschakeling niet door de DWI begeleid wil worden, noch wil deelnemen aan één van de haar tijdens dat gesprek voorgehouden trajecten, waaronder een traject voor startende zelfstandige ondernemers. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij van de DWI slechts financiële hulp wil ontvangen om een eigen onderneming te starten.
1.2. Bij besluit van 13 november 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 31 januari 2008, heeft het College de bijstand van appellante over de maand november 2007 met 100% verlaagd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante niet de medewerking heeft verleend waartoe zij op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is gehouden. Mede gelet op de voorgeschiedenis heeft het College zich op het standpunt gesteld dat sprake is van zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in artikel 3 van de Afstemmingsverordening WWB van de gemeente Amsterdam (hierna: Verordening). In het besluit van 13 november 2007 is verder nog vermeld dat appellante geen bijzondere bijstand kan aanvragen voor eventuele betalingsachterstanden die het gevolg zijn van het opleggen van de maatregel. In het besluit van 31 januari 2008 is het bezwaar van appellante, voor zover gericht tegen deze passage, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat dit een mededeling van informatieve aard is, die niet op rechtsgevolg is gericht en waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 31 januari 2008 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het College op goede gronden heeft aangenomen dat appellante het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB niet is nagekomen. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat het College op grond van artikel 18 van de WWB, overeenkomstig het bepaalde in de Verordening en mede gelet op de eerdere afstemmingen en de volhardende weigerachtige houding van appellante, mocht overgaan tot verlaging van de uitkering met 100% gedurende een maand en dat niet is gebleken dat appellante daardoor onredelijk zwaar is getroffen. In de aangevallen uitspraak is verder overwogen dat het bezwaar tegen de passage over bijzondere bijstand op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de hier van toepassing zijnde bepalingen van de WWB en de Verordening verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Appellante stelt in hoger beroep dat zij niet verplicht is om mee te werken aan trajecten en dat zij derhalve niet verwijtbaar heeft gehandeld. Voor het overige verwijst zij naar hetgeen in het beroepschrift in eerste aanleg is aangevoerd.
4.2. De Raad stelt op grond van de beschikbare gegevens vast dat voor appellante ten tijde in geding de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB van golden. Zij was derhalve verplicht gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Voor het overige is de Raad met de rechtbank, op de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak vermelde overwegingen, waarin alle door appellante aangevoerde beroepsgronden zijn besproken en waarnaar de Raad kortheidshalve verwijst, van oordeel dat het besluit van 31 januari 2008 in rechte stand kan houden.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2010.