ECLI:NL:CRVB:2010:BO5980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6879 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskostenveroordeling in hoger beroep inzake bijstandsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder het verzoek van appellante om proceskostenveroordeling afgewezen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam met betrekking tot haar recht op bijstand. Het College had een besluit van 7 augustus 2007 genomen, waarin het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante trok haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om het College te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank wees dit verzoek af, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad overwoog dat het College niet aan het beroepschrift van appellante was tegemoetgekomen, aangezien het besluit van 7 augustus 2007 niet was ingetrokken of gewijzigd. De Raad bevestigde de afwijzing van de proceskostenveroordeling door de rechtbank, en oordeelde dat de stelling van appellante over de overschrijding van de redelijke termijn niet tijdig was ingediend en in strijd was met de goede procesorde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/6879 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2007, 07/3177 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2010. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Met een besluit van 28 juni 2007 heeft het College beslist op het door appellante gemaakte bezwaar tegen twee besluiten met betrekking tot haar recht op bijstand, waaronder een besluit van 6 juni 2007. Met een bezwaarschrift van 4 juli 2007 is vervolgens - opnieuw - bezwaar gemaakt tegen dit besluit van 6 juni 2007. Dit bezwaar is door het College bij besluit van 7 augustus 2007 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Namens appellante is op 7 augustus 2007 tegen het besluit van 7 augustus 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 9 oktober 2007 is dit beroep ingetrokken en is de rechtbank verzocht het College te veroordelen in de proceskosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
4.2. De Raad stelt vast dat het College het besluit van 7 augustus 2007 niet heeft ingetrokken of gewijzigd. Gelet hierop is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het College niet aan het beroepschrift van appellante is tegemoetgekomen en dat het verzoek om proceskostenveroordeling diende te worden afgewezen. De Raad is van oordeel dat, anders dan door appellante is gesteld, het feit dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in zijn uitspraak van 6 september 2007 - met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb - het door appellante ingestelde beroep tegen het besluit van 28 juni 2007 gegrond heeft verklaard, niet kan leiden tot een ander oordeel. Uit die uitspraak vloeit immers geenszins voort dat moet worden geoordeeld dat appellante (ook) terecht is opgekomen tegen de in het besluit van 7 augustus 2007 neergelegde niet-ontvankelijkverklaring.
4.3. De Raad gaat voorbij aan de door appellante ingenomen stelling dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden is overschreden en dat zij daardoor recht heeft op schadevergoeding. Deze stelling is voor het eerst aangevoerd in de brief van 18 oktober 2010, waarmee aan de Raad is bericht dat appellante en haar gemachtigde niet op 19 oktober 2010 ter zitting van de Raad zullen verschijnen en dat zij wensen dat de procedure schriftelijk en zonder hun aanwezigheid wordt afgedaan. Nog daargelaten dat deze stelling in het geheel niet is voorzien van een op deze zaak toegespitste onderbouwing, is de Raad van oordeel dat deze handelswijze in strijd is met de goede procesorde, nu deze stelling pas naar voren is gebracht daags voor de zitting en nadat het College de Raad al had bericht dat het zich op de zitting niet zou laten vertegenwoordigen.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.M. van Gorkum.
IJ