[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 maart 2010, 09/302 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
Namens appellante heeft mr. N.D. Geraads, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Op 12 augustus 2010 heeft appellante een medische rapportage van verzekeringsarts E.H. Groenewegen van 31 mei 2010 aan de Raad gezonden.
Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts L.T.M. Lenders op 18 augustus 2010 op het rapport van Groenewegen gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010.
Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Geraads. Als tolk is opgetreden H. Taeed. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
1.1. Appellante heeft zich met ingang van 15 juni 2006 ziek gemeld voor haar werk als medewerkster in een champignonkwekerij wegens na een verkeersongeval opgelopen letsel.
1.2. Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante na afloop van de wachttijd met ingang van 12 juni 2008, geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van
12 december 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 12 juni 2008, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies. Volgens het Uwv was er geen verlies aan verdiencapaciteit, zodat er geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het bestreden besluit op voldoende medische grondslag berust, dat de door appellante overgelegde stukken voldoende zijn meegewogen in de beoordeling van de beperkingen en dat de stelling van appellante dat zij niet in staat is fijne motorische hand/vingerbewegingen te maken niet is onderbouwd met medische stukken.
3. In hoger beroep zijn namens appellante de eerder in beroep voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Appellante is van mening dat zij ernstiger beperkt is dan de verzekeringsarts van Uwv in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft weergegeven en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een medische rapportage van verzekeringsarts E.H. Groenewegen aan de Raad gezonden. Ten slotte heeft appellante herhaald dat in de geduide functies haar belastbaarheid wordt overschreden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de verzekeringsarts appellante heeft onderzocht en de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de behandelend artsen in de heroverweging heeft betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd op de stellingen van appellante in beroep en op het in hoger beroep ingebrachte rapport van Groenewegen. De Raad acht de lichamelijke en psychische klachten voldoende belicht in de het onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van appellante en is van oordeel dat de bezwaren van appellante afdoende zijn gepareerd door de bezwaarverzekeringsarts.
4.3. De Raad deelt ook het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 december 2008 komt voldoende overtuigend naar voren dat appellante geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220).
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de toelichting van de belasting in de functies aandacht besteed aan het hand en vingergebruik. De Raad kan instemmen met de ter zake gegeven motivering die er op neer komt dat appellante alle fijn motorische handelingen met de rechterhand (de dominante niet beperkte hand) kan verrichten en dat de linkerhand van appellante ter ondersteuning kan dienen. Ook qua knijp- en grijpkracht vallen de functies binnen de vastgestelde belastbaarheid.
4.4. Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) T.J. van der Torn.