[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 juni 2009, 08/1400 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
Namens appellante heeft mr. G.A.J.M. Niederer, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. van Haaften.
Van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de Raad het onderzoek heropend.
Bij brief van 30 juni 2010 is aan het Uwv een vraag gesteld, welke bij brief van 20 juli 2010 en het daarbij gevoegde rapport van bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes van 7 en 15 juli 2010 is beantwoord.
Bij brief van 17 augustus 2010 heeft appellante op het rapport van bezwaarverzekeringsarts Heijltjes gereageerd. Daarbij was gevoegd een verklaring van haar huisarts van 13 augustus 2010.
Bij brief van 23 augustus 2010 heeft het Uwv op de brief van 17 augustus 2010 en de verklaring van 13 augustus 2010 gereageerd.
Bij brief van 21 september 2010 heeft appellante een besluit van de gemeente Sittard-Geleen van 14 september 2010 met een bijbehorend medisch advies in het geding gebracht.
Op stukken is door bezwaarverzekeringsarts Heijltjes in een rapport van 3 oktober 2010 commentaar geleverd.
Op de zitting van 29 oktober 2010 is het onderzoek voortgezet. Appellante is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
1.1. Bij besluit van 6 november 2007 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 22 februari 2007 ongewijzigd minder dan 15% bedraagt.
1.2. Bij besluit van 11 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 6 november 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 juni 2008 voor appellante beperkingen zijn aangenomen. Bezwaarverzekeringsarts Heijltjes heeft zich bij het vaststellen van de medische beperkingen gebaseerd op dossieronderzoek, bevindingen uit eigen onderzoek van appellante en op de van de huisarts van appellante ontvangen schriftelijke informatie. De door de huisarts beschreven klachten van appellante zijn door de bezwaarverzekeringsarts deels geobjectiveerd. Daarvoor zijn aanvullende beperkingen in de FML opgenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van dit oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. Voorts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat dan wel dat het Uwv ten aanzien van appelante niet alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot haar gezondheidstoestand in aanmerking heeft genomen. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat appellante geen nadere medische stukken in geding heeft gebracht ter ondersteuning van haar standpunt. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat bij de selectie van de voor de schatting gebruikte functies in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het rapport van de bezwaarverzekeringsarts en de informatie van de huisarts van appellante tegenstrijdig met elkaar zijn, zodat een onafhankelijk medisch deskundige, bijvoorbeeld een psychiater, ingeschakeld had moeten worden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een verklaring van haar huisarts van 13 augustus 2010 en het hiervoor in rubriek I vermelde besluit van de gemeente Sittard-Geleen met bijbehorend medisch advies in het geding gebracht. Ten slotte is betoogd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet passend voor appellante zijn.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De in hoger beroep door appellante ingediende stukken leiden niet tot een andere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 22 februari 2007.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad zal eerst ingaan op het verzoek om aanhouding van de zaak. In de late ochtend van 29 oktober 2010 heeft mr. Niederer per fax gevraagd om in voorkomend geval de mondelinge behandeling van het hoger beroep voor onbepaalde tijd aan te houden en een nieuw tijdstip daarvoor vast te stellen, omdat een andere zaak van hem was uitgelopen, hij niet om 12.30 uur in Utrecht kon zijn en hij vanaf 16.00 uur andere verplichtingen had. Appellante had hem op voorhand al laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Ter zitting van de Raad heeft de vertegenwoordiger van het Uwv zich verzet tegen inwilliging van het verzoek tot aanhouding van de zaak. Gelet daarop en voorts in aanmerking genomen het zeer late tijdstip van het verzoek tot aanhouding van de zaak, het hiervoor in rubriek I beschreven procesverloop en het feit dat appellante bij brief van 17 augustus 2010 haar standpunt over het door het Uwv ingezonden rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 en 15 juli 2010 reeds had kenbaar gemaakt, heeft de Raad besloten het verzoek af te wijzen.
5.2. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit is de Raad met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een onvoldoende of onzorgvuldig onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. Tevens zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel berust. De Raad voegt daaraan toe dat ook uit de hiervoor vermelde brieven van de huisarts van appellante niet kan worden afgeleid dat appellante op 22 februari 2007 reeds lijdende was aan een (ernstige) depressie. Daarbij houdt de Raad het er met de bezwaarverzekeringsarts (zie zijn rapport van 7 en 15 juli 2010) voor dat de huisarts in zijn brief van 18 juni 2008 zijn recente onderzoeksbevindingen beschrijft. Daaruit komt naar voren dat de huisarts als nieuwe medicatie het antidepressivum Seroxat heeft toegevoegd naast de veel reeds eerder voorgeschreven Oxazepam en Temazepam. Ook uit de brief van de huisarts van 13 augustus 2010 komen geen wezenlijk andere gegevens met betrekking tot de datum in geding, 22 februari 2007, naar voren. Voorts overweegt de Raad dat ook het ter uitvoering van de Wet werk en bijstand genomen besluit van de gemeente Sittard-Geleen van 14 september 2010 noch het daarbij gevoegde medisch advies de Raad leiden tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit. Uit het medisch advies van de arts T. Hupkens komt naar voren dat tijdens het spreekuurcontact op 10 september 2010 bij appellante kennelijk sprake is van een - na de door het Uwv verrichte medische beoordeling - sterk gewijzigde en verslechterde gezondheidstoestand. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad onvoldoende aanleiding ziet tot benoeming van een medisch deskundige.
5.3. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen moet appellante ook naar het oordeel van de Raad in staat worden geacht de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172), sorteerder, controleur (sbc-code 111340) en keukenhulp (sbc-code 111331) te vervullen. De Raad acht de geschiktheid van deze functies voor appellante voldoende gemotiveerd. Overigens heeft appellante geen zelfstandige gronden tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aangevoerd.
5.4. Gelet op hetgeen in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) T.J. van der Torn.