ECLI:NL:CRVB:2010:BO5402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2096 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens gebrek aan procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 maart 2010, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 november 2010 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, heeft hoger beroep ingesteld omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond had verklaard. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put tijdens de zitting op 29 oktober 2010, waar appellant niet aanwezig was.

De Raad heeft overwogen dat de rechtbank in haar uitspraak niet heeft onderkend dat het geschil enkel nog betrekking had op de vraag of het Uwv de hoorplicht had geschonden. Appellant had eerder aangegeven geen hoorzitting te willen, maar later verzocht om een persoonlijk onderhoud. De Raad concludeert dat de beoordeling van de hoorplicht slechts een formeel belang betreft en dat er geen voldoende procesbelang is. Daarom heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 111,-- aan appellant dient te vergoeden.

Uitspraak

10/2096 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 maart 2010, 08/1250 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Appellant is daar, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 7 november 2007 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 mei 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend en daarbij vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 45 tot 55% was. Bij besluit van 17 april 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
7 november 2007 ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellant naast gronden betreffende de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit als grond naar voren gebracht dat het Uwv de hoorplicht heeft geschonden. Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 19 januari 2010 blijkt dat de gronden met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet zijn gehandhaafd.
2.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil enkel nog ziet op de vraag of het Uwv de hoorplicht heeft geschonden, welke vraag door haar ontkennend is beantwoord.
3. In hoger beroep meent appellant dat het beroep tegen het bestreden besluit ten onrechte ongegrond is verklaard. Weliswaar heeft appellant op het “antwoordformulier hoorzitting” van 3 december 2007 aangegeven dat hij zijn bezwaar niet wilde toelichten tijdens een hoorzitting, maar bij later schrijven van 15 maart 2008, waarin hij de gronden van het bezwaar aanvult, is hij daar in die zin op teruggekomen dat hij alsnog om een persoonlijk onderhoud heeft verzocht, meer in het bijzonder met de arbeidsdeskundige.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Zoals hiervoor in 2.1 is overwogen heeft appellant ter zitting van de rechtbank verklaard zijn gronden met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet langer te handhaven. De beoordeling van de enige aldus in beroep slechts overblijvende vraag of het Uwv de hoorplicht heeft geschonden betreft slechts een louter formeel of principieel belang, hetgeen niet toereikend is voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Ook anderszins heeft de Raad in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden voor het aannemen van procesbelang.
4.2. Nu de rechtbank dit niet heeft onderkend en zij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard in plaats van dit niet-ontvankelijk te verklaren, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 111,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) T.J. van der Torn.
KR