ECLI:NL:CRVB:2010:BO5399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5717 WMO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor taxikostenvergoeding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verzoekster had verzocht om een vergoeding van de daadwerkelijke taxikosten voor vervoer naar het ziekenhuis, omdat zij door haar medische situatie niet in staat was om gebruik te maken van het reguliere vervoer. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in het verleden zelf de taxikosten betaalde, maar dat zij door een verlaging van de gehandicaptentoeslag niet langer in staat was deze kosten te dragen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen en dat er geen spoedeisend belang was. Uit de medische gegevens bleek dat verzoekster in staat was om 500 meter te lopen of fietsen en dat zij feitelijk gebruik maakte van een reguliere taxi voor langere afstanden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zwaarwegend belang was dat behandeling van de bodemprocedure niet kon worden afgewacht.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen niet bedoeld is om de hoofdzaak te versnellen en dat er voldoende alternatieven voorhanden zijn voor verzoekster om haar vervoer te regelen. De beslissing werd genomen zonder aanleiding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

10/5717 WMO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoekster)
in verband met het hoger beroep van:
verzoekster
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2010, 09/5293 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
verzoekster
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2010. Namens appellante is verschenen mr. Van Hoof. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2. Het College heeft in het besluit van 20 oktober 2009 het bezwaar van verzoekster tegen de weigering van het College om haar op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) een volledige taxikostenvergoeding te verstrekken ongegrond verklaard. Het College stelt zich op het standpunt dat een vervoerspas AOVdtdplus, waarbij verzoekster individueel, rechtstreeks (zonder omwegen) en met een aangepaste rijstijl dient te worden vervoerd, de goedkoopst compenserende voorziening is en dat er geen medische indicatie is voor de verstrekking van een volledige taxikostenvergoeding. Het College baseert dit standpunt op medische adviezen van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen het besluit van
20 oktober 2009 ongegrond verklaard.
3. Verzoekster heeft verzocht om hangende het hoger beroep een zodanige voorlopige voorziening te treffen dat haar een vergoeding van de daadwerkelijke taxikosten wordt verstrekt. Zij stelt niet langer dan 2 uur achtereen op te kunnen blijven en niet langer dan 30 minuten achtereen te kunnen zitten, hetgeen naar haar mening onverenigbaar is met het vervoer per AOVdtdplus. Voorts stelt verzoekster in verband met haar schokgevoeligheid geen gebruik te kunnen maken van de busjes waarmee zij bij gebruikmaking van het AOVdtdplus zou worden vervoerd. In het verleden betaalde verzoekster de taxiritten die zij naar het ziekenhuis moet maken zelf, maar sinds de gehandicaptentoeslag op haar bijstandsuitkering € 60,-- per maand is gaan bedragen in plaats van voorheen € 232,--, kan zij dit niet langer opbrengen.
4. Naar aanleiding van dit verzoek overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 2 december 2003, LJN AO0764) de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet is bedoeld om door middel van zogenoemde ‘‘kortsluiting’’ de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
4.3.1. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat uit de medische gedingstukken blijkt dat verzoekster 500 meter kan lopen of fietsen en dat zij feitelijk gebruik maakt van een reguliere taxi voor de grotere afstanden.
4.3.2. Dat de gehandicaptentoeslag van verzoekster lager is geworden, doet daaraan niet af. Verzoekster beschikt over inkomen uit een bijstandsuitkering met een toeslag. Uit de door haar overgelegde taxibonnen blijkt dat zij doorgaans zo’n
1 à 2 keer per maand naar het ziekenhuis gaat, welke ritten enkele reis gemiddeld € 13,50 kosten. Niet is gebleken dat appellante deze kosten niet langer zou kunnen voldoen. Noch uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat er momenteel voor verzoekster bedreigende schulden zijn. Van een financiële noodsituatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
4.4. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
5. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.
BvW