ECLI:NL:CRVB:2010:BO5389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/34 WW + 10/36 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep bij herleving WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen. De zaak betreft een proceskostenveroordeling in het kader van de Werkloosheidswet (WW). Appellante had eerder een WW-uitkering aangevraagd die met ingang van 19 december 2005 herleefde, maar het Uwv had haar aanvraag voor een WW-uitkering met ingang van 1 september 2008 afgewezen. Appellante heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft haar beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, omdat het Uwv in de loop van de beroepsprocedures zijn standpunt had gewijzigd. De Raad heeft overwogen dat de rechtbank de weigering om een proceskostenveroordeling uit te spreken terecht heeft voorgedragen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 12 juni 2009 een gewijzigd besluit heeft genomen, waardoor appellante in haar verzoek is tegemoetgekomen. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank de proceskostenveroordeling had moeten uitspreken.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de proceskostenveroordeling en heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in bezwaar, in eerste aanleg en in hoger beroep. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 1.989,50, en het Uwv moet het door appellante betaalde griffierecht van € 149,-- aan haar vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van proceskostenveroordelingen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het bestuursorgaan zijn standpunt wijzigt.

Uitspraak

10/34 WW en 10/36 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 november 2009, 08/1185 en 09/445 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 juni 2010 heeft mr. A. Mulder, advocaat te Groningen, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Desgevraagd hebben partijen met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toestemming gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en is het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 15 februari 2008 is aan appellante meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) uit hoofde van haar dienstverband met de [naam stichting] met ingang van 19 december 2005 herleeft in een omvang van 16 uur per week.
1.2. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 15 februari 2008 is aan appellante (op grond van haar dienstverband bij het [naam college]) met ingang van 19 december 2007 een WW-uitkering toegekend voor 20 uur per week.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 17 november 2008 is het bezwaar van appellante tegen beide voormelde besluiten van 15 februari 2008 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om toekenning van een WW-uitkering met ingang van 1 september 2008 afgewezen.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 3 april 2009 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 oktober 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Appellante heeft tegen de in de overwegingen 1.3 en 1.5 vermelde besluiten op bezwaar beroep ingesteld.
2.2. Nadat uit nieuw onderzoek in de beroepsfase naar voren was gekomen dat appellante met ingang van 19 december 2005 recht had op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) tot 19 november 2007, heeft het Uwv bij besluit van 12 juni 2009 aan appellante meegedeeld dat haar WW-uitkering, opgebouwd uit haar in 1.1 genoemde dienstbetrekking, met ingang van 19 november 2007 herleeft.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante met betrekking tot de vaststelling van de ingangsdatum van het recht op een WW-uitkering op grond van het dienstverband bij het [naam college] ongegrond verklaard. Ter zitting van de rechtbank van 14 oktober 2009 heeft appellante haar beroep tegen het besluit van 17 november 2008 ingetrokken, voor zover dit was gericht tegen de herleving van haar recht op een WW-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
3.1. Het hoger beroep van appellante ziet uitsluitend op de overweging van de rechtbank dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft hiermee naar mening van appellante miskend dat het Uwv in de loop van de beroepsprocedures zijn standpunt heeft gewijzigd. Gelet hierop heeft appellante gesteld recht te hebben op vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep, waarbij het gewicht van de zaak als zwaar dient te worden aangemerkt.
3.2. Het Uwv refereert zich wat betreft de proceskostenveroordeling aan het oordeel van de Raad. Het Uwv ziet geen aanleiding om de zaak als van meer dan gemiddeld gewicht aan te merken.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
4.3. De Raad is van oordeel dat de grond inzake de weigering van de rechtbank om een proceskostenveroordeling uit te spreken terecht is voorgedragen. Naar aanleiding van hetgeen appellante tijdens de zitting bij de rechtbank op 29 april 2009 heeft aangevoerd, heeft het Uwv op 12 juni 2009 een gewijzigd besluit genomen wat betreft de herleving van de WW-uitkering van appellante. Hiermee is wat dit besluit betreft geheel aan appellante tegemoet gekomen. Gelet hierop zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij is geweigerd om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
4.4.1. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het Uwv alsnog veroordelen in de proceskosten van appellante in bezwaar en beroep. Daarbij zal het bedrag aan kosten voor rechtsbijstand worden vastgesteld met toepassing van wegingsfactor 1. In dit verband overweegt de Raad dat appellante haar stelling dat de zaak als van meer dan gemiddeld gewicht dient te worden aangemerkt, niet nader heeft onderbouwd. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding om de zaak als van meer dan gemiddeld gewicht te beschouwen.
4.4.2. De proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand in bezwaar stelt de Raad vast op € 644,-. Daarbij heeft de Raad 1 punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting. Wat de omvang van de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg betreft, stelt de Raad vast dat voor het indienen van het beroepschrift, het geven van een nadere reactie op het besluit van 12 juni 2009 en het tweemaal verschijnen ter zitting drieënhalve punt dient te worden toegekend. Het aan appellante te vergoeden bedrag in eerste aanleg dient dan te worden vastgesteld op
€ 1.127,--.
4.5. Met betrekking tot de proceskosten van het geding in hoger beroep acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de kosten van de aan appellante verleende rechtsbijstand, begroot op € 218,50. Daarbij heeft de Raad 1 punt toegekend voor het indienen van het hoger beroepschrift, maar de zaak in hoger beroep aangemerkt als licht van gewicht, zodat de wegingsfactor 0,5 dient te worden toegepast. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 28 augustus 1995, LJN ZB6073.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uwv in de proceskosten van appellante in bezwaar, in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.989,50;
Bepaalt dat het Uwv het door appellante in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) M. Mostert.
NW