ECLI:NL:CRVB:2010:BO5357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1714 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 juni 2007, waarin werd vastgesteld dat hij recht had op een loongerelateerde uitkering (WGA) tot 6 januari 2008. Appellant stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en verzocht om heropening van zijn WGA-uitkering. Het Uwv had echter in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 22 juli 2008, geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heropening rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 26 november 2010 geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden om het oordeel van de bezwaarverzekeringsartsen te weerleggen. De bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn had in zijn rapportage voldoende onderbouwd dat er geen relevante toename van de beperkingen van appellant was. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.

De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om proceskosten te vergoeden, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de zitting vond plaats op 29 oktober 2010, waarbij appellant in persoon aanwezig was en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer.

Uitspraak

10/1714 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 februari 2010, 08/9283 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010.
Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 juni 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 maart 2007 waarbij was bepaald dat appellant vanaf 6 april 2007 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gegrond verklaard en besloten dat appellant per 6 april 2007 recht heeft op een loongerelateerde uitkering (WGA). De WGA-uitkering wordt toegekend tot 6 januari 2008. Tegen het besluit van 14 juni 2007 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Nadat appellant tegenover een re-integratiecoach had aangegeven dat hij niet in staat is om te werken vanwege zijn klachten aan de schouder heeft het Uwv een onderzoek verricht dat was gericht op de vraag of er sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de vorige beoordeling en op de vraag of er aanleiding is om terug te komen van het besluit van 14 juni 2007. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellant niet heropend omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat de beslissing van 25 juli (lees: 14 juni) 2007 onjuist zou zijn. Ook is het Uwv van oordeel dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen.
1.3. Bij besluit van 19 november 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juli 2008 ongegrond verklaard. Daaraan lag het standpunt ten grondslag dat de uitkering niet wordt heropend omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat het rapport van de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn voldoende grondslag biedt voor het bestreden besluit. De rechtbank achtte het onderzoek van Van Duijn voldoende zorgvuldig en heeft vastgesteld dat appellant geen medische gegevens in geding heeft gebracht die aanleiding kunnen geven om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen geen onderzoek hebben verricht; appellant stelt dat hij noch door verzekeringsarts N.L. van Luntesburg noch door bezwaarverzekeringsarts Van Duijn is onderzocht. Appellant geeft aan dat hij onder behandeling is bij de huisarts en therapeut, maar hier is niet naar gekeken. Ook acht appellant het niet juist dat het rapport van bedrijfsarts Klepke wordt gepasseerd.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2.1. Evenals de rechtbank heeft ook de Raad, gelet op het geheel van de omtrent appellant beschikbare gegevens, zoals deze naar voren komen uit de rapporten van verzekeringsarts Van Luntesburg van 8 juli 2008 en bezwaarverzekeringsarts Van Duijn van 10 november 2008, geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat geen sprake is van een relevante toename van de beperkingen van appellant voor onjuist te houden.
De Raad merkt op dat de bezwaarverzekeringsarts een lichamelijk onderzoek heeft verricht en dat hij de over appellant beschikbare medische informatie in de heroverweging heeft betrokken.
4.2.2. Voorts heeft bezwaarverzekeringsarts Van Duijn in zijn rapportage genoegzaam onderbouwd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een nieuw licht werpen op de beslissing van 14 juni 2007 en dat er per 1 januari 2008 geen verdergaande beperkingen aangenomen behoeven te worden.
4.3. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) T.J. van der Torn.
JL