ECLI:NL:CRVB:2010:BO5115

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1664 AW t/m 09/1670 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van de functie economisch onderzoeksmedewerker volgens de Rotterdamse functiewaarderingsmethode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2009. De appellanten, allen werkzaam als economisch onderzoeksmedewerker bij de gemeente Rotterdam, waren het niet eens met de waardering van hun functie, die volgens de Rotterdamse functiewaarderingsmethode was ingeschaald in salarisklasse 9. De rechtbank had hun beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaard. De appellanten stelden dat de waardering van hun functie niet correct was en dat zij recht hadden op een hogere inschaling.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2010 zijn de zaken gevoegd behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten zich bezighouden met hulpverlening aan ondernemers en binnenvaartschippers, en dat hun werkzaamheden niet alleen voor de gemeente Rotterdam, maar ook voor andere gemeenten zijn uitgevoerd. De Raad heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld, met name met betrekking tot de diepgang van het werk, de verantwoordelijkheid, de aard van de inbreng en de aard van het contact.

De Raad concludeert dat de waardering van de functie door het college niet onhoudbaar is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de toegekende scores voor de verschillende gezichtspunten juist zijn en dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 4 november 2010.

Uitspraak

09/1664 AW t/m 09/1670 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
1. [Appellant 1],
2. [Appellant 2],
3. [Appellant 3],
4. [Appellant 4],
5. [Appellant 5],
6. [Appellant 6],
7. [Appellant 7], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2009, 07/2151 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 4 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2010, waar de zaken gevoegd zijn behandeld. Appellanten 1, 5, 6 en 7 zijn verschenen. Appellanten zijn bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door mr. A.J. Vis, werkzaam bij ABVAKABO FNV. Het college heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten zijn allen aangesteld als economisch onderzoeksmedewerker bij het [naam bureau] van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam. Bij gelijkluidende besluiten van 22 november 2006 is appellanten medegedeeld dat hun functie, op basis van het vastgestelde functieprofiel, volgens de Rotterdamse functiewaarderingsmethode is gewaardeerd en ingeschaald in de functionele salarisklasse 9. Appellanten hebben zich hiermee niet kunnen verenigen. Bij het bestreden besluit van 3 mei 2007 zijn hun bezwaren ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen dat besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. In een uitvoerig gemotiveerde uitspraak achtte de rechtbank de door het college vastgestelde waardering van de door appellanten aangevochten gezichtspunten niet onhoudbaar.
2.2. Appellanten hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De grieven van appellanten zijn beperkt tot de waardering van de gezichtspunten 1.1 (diepgang van het werk), 3.1 (verantwoordelijkheid), 4.1 (de aard van de inbreng) en 5.1 (de aard van het contact).
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Voorop gesteld wordt dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.4.5 de juiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. Voorts stelt de Raad vast dat bij de Rotterdamse methode van functiewaardering sprake is van het waarderen van organieke functies. Uitgangspunt daarbij is het vastgestelde functieprofiel. Taken die daarin niet zijn opgenomen kunnen bij de waardering geen rol spelen. Evenmin is van belang op welke wijze de functie door de ambtenaar is ingevuld.
De waardering is gebaseerd op een zevental gezichtspunten, die op hun beurt weer zijn onderverdeeld. Per (onderdeel van het) gezichtspunt worden verschillende banden gehanteerd.
3.2. Volgens het functieprofiel voeren appellanten bij het [naam bureau] werkzaamheden uit die zich richten op hulpverlening aan ondernemers en binnenvaartschippers. Appellanten hielden zich in het bijzonder bezig met de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en aanverwante regelingen. De werkzaamheden werden niet alleen uitgevoerd voor de gemeente Rotterdam, maar ook voor gemeenten die hun werkzaamheden voor genoemde doelgroepen hadden uitbesteed aan het [naam bureau]. Voor ondernemers in de binnenvaart was Rotterdam de aangewezen gemeente voor de gehele provincie Zuid-Holland. Ook heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de onderzoeken en advisering met betrekking tot het Besluit starterskrediet arbeidsgehandi-capten aan het [naam bureau] uitbesteed. Daarnaast hebben appellanten vanuit hun specifieke deskundigheid een voorlichtende, adviserende en ondersteunende taak, zowel binnen als buiten de gemeente Rotterdam.
4.1. Appellanten hebben aangevoerd dat ten aanzien van gezichtspunt 1.1 (de diepgang van het werk) ten onrechte de score van band 5 is toegekend. Volgens appellanten had dit ten minste de bij band 7 behorende score dienen te zijn.
De Raad acht band 5 niet onhoudbaar en onderschrijft hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Voor zover appellanten stellen dat het functieprofiel waarop de rechtbank zijn oordeel heeft gebaseerd, op dit punt onvolledig dan wel onvoldoende duidelijk is, overweegt de Raad, zoal hiervoor onder 3.1 reeds is aangegeven, dat het functieprofiel het uitgangspunt is.
4.2. Met betrekking tot gezichtspunt 3.1 (verantwoordelijkheid) merkt de Raad op dat bandindeling hiervan is gerelateerd aan de toegekende totaalscore voor gezichtspunt 1. Nu die score in stand blijft, moet worden gezegd dat ook voor gezichtspunt 3.1 de juiste score is toegekend.
4.3. Appellanten achten voor gezichtspunt 4.1 (de aard van de inbreng) band 5c toe-passelijk en niet band 3, waarvan het college is uitgegaan. Volgens appellanten is sprake van het overdragen van kennis aan derden op een zodanige wijze dat band 5c aan de orde is. De rechtbank achtte het standpunt van het college dat de werkzaamheden van appellanten niet betreffen de werkzaamheden passend bij band 5 niet onredelijk. De Raad kan de rechtbank hierin volgen. Het enkele feit dat sprake is van kennisoverdracht rechtvaardigt niet automatisch band 5. Blijkens het functieprofiel gaat het om voorlichting en advisering vanuit de specifieke deskundigheid over de uitvoering van activiteiten als zelfstandig ondernemer binnen de marges van de algemene bijstandverlening. Deze wijze van kennisoverdracht kan worden geschaard onder hetgeen staat omschreven bij band 3d (belast met het verklaren van de werking van wetten, verordeningen, voorschriften, procedures etc. aan derden). De toegekende score is daarom niet onhoudbaar.
4.4. Ook bij gezichtspunt 5.1 (de aard van het contact) hebben appellanten zo niet band 5, dan toch in ieder geval band 4 bepleit, waar door het college band 3 is toegekend. Volgens appellanten is er sprake van een complexe problematiek waarbij in overleg-situaties de ondernemer, derden en soms ook gemeentelijke instellingen betrokken zijn. Ook moet hierbij soms stevig worden onderhandeld. Dit valt volgens appellanten onder band 4.
Band 3 wordt toegekend indien de contacten tot doel hebben het maken van vaktech-nische werkafspraken binnen of buiten de gemeente. Het gaat daarbij om contacten waarbij afspraken worden gemaakt die bindend zijn voor de afdeling, de dienst of de gemeente.
De Raad wil aannemen dat appellanten te maken kunnen krijgen met complexe situaties, waarbij verschillende partijen zijn betrokken, maar hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de kern van de werkzaamheden van appellanten is het toetsen van een aanvraag aan de toepasselijke wettelijke bepalingen en dat appellanten bij hun contacten binnen die wettelijke kaders (het functiewaarderingsrapport spreekt van “binnen vastgestelde marges”) dienen te blijven. Onder deze omstandigheden acht de Raad toekenning van band 3 niet onhoudbaar.
5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en B.J. van de Griend en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) B. Bekkers.
HD