ECLI:NL:CRVB:2010:BO5113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4285 AW + 09/5134 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing sollicitatie voor functie Adviseur Arbeid & Organisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een sollicitatie van betrokkene voor de functie van Adviseur Arbeid & Organisatie (AAO) na een reorganisatie binnen de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam. Betrokkene was in vaste dienst en had gesolliciteerd naar de functie van AAO, maar werd afgewezen op basis van het ontbreken van strategisch niveau en analytisch vermogen, welke competenties essentieel waren voor de functie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het College onvoldoende had gemotiveerd waarom geen meetlat, zoals voorgeschreven in het Sociaal Plan, was gehanteerd tijdens de selectieprocedure. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Raad oordeelde dat, zelfs als een meetlat was gebruikt, de afwijzing van betrokkene gerechtvaardigd was op basis van de functiecriteria. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor zover deze het College opdroeg een nieuw besluit te nemen, en veroordeelde het College in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874,-. De uitspraak werd gedaan op 18 november 2010.

Uitspraak

09/4285 AW
09/5134 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2009, 08/4739 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 18 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is bij besluit van 10 september 2009 het bezwaar van betrokkene wederom ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2010. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S.C.D. van der Linde, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. V.S.M. Sturkenboom.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was in vaste dienst aangesteld in de functie van [naam functie] bij de Dienst Werk en Inkomen (hierna: DWI) van de afdeling Human Resource Management (hierna: HRM) van de gemeente Amsterdam.
1.2. Begin 2006 heeft het College besloten een Servicehuis Personeel (hierna: SHP) op te richten. Ten gevolge van deze oprichting heeft een reorganisatie van de afdeling HRM bij de DWI plaatsgevonden.
1.3. Bij besluit van 18 maart 2008 is de uitgangspositie van betrokkene bij de bemensing van HRM in het kader van de reorganisatie vastgesteld. De functie van betrokkene van [naam functie] zal binnen de nieuw te vormen afdeling HRM wijzigen in de functie van Adviseur Arbeid & Organisatie (hierna: AAO). Deze functie van AAO krijgt de indicatie B2 (sterk gewijzigde functie ten opzichte van huidige functie). Betrokkene heeft via een sollicitatie zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van AAO.
1.4. Bij besluit van 8 mei 2008 is betrokkene afgewezen voor de functie van AAO.
1.5. Het bezwaar van betrokkene hiertegen is bij besluit van 21 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant overwogen dat betrokkene niet geschikt is voor de functie van AAO, omdat hij strategisch niveau ontbeert en het noodzakelijke analytisch vermogen mist.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en opdracht aan appellant gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bij de selectieprocedure voor de functie van AAO geen meetlat, zoals voorgeschreven in het Sociaal Plan Servicehuis Personeel van 29 november 2006 (hierna: Sociaal Plan), is gehanteerd.
3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht het volgende.
3.1. Uit paragraaf 5.1 van het Visiedocument volgt dat het Sociaal Plan is overeen-gekomen met de vakbonden en bindend is voor de betrokken bedrijven en diensten.
3.2. In paragraaf 2.3.1.2. van het Sociaal Plan staat:
Voor nieuwe (C-functies) en sterk gewijzigde functies (B2-functies) worden medewerkers geselecteerd op kwaliteit. Ten behoeve van de selectieprocedure voor de B2- en C-functies worden criteria ontwikkeld, waarmee de (mate van) geschiktheid van medewerkers wordt bepaald voor een bepaalde functie. De criteria zijn objectief en kwantificeerbaar, worden vooraf bekend gemaakt en worden gedurende het proces niet veranderd. Hiervoor wordt door een extern bureau een uniforme en uiteindelijk kwantitatieve meetlat ontwikkeld. Dit is des te meer van belang omdat het niet alleen gaat om een beslissing wel/niet geschikt maar ook en juist om de rangordening van de mate van geschiktheid.
3.3. De Raad leidt hieruit af dat de meetlat van belang is voor de bepaling van de onderlinge rangorde, maar daarvoor niet uitsluitend in het leven is geroepen. Volgens het Sociaal Plan moet ook de bepaling van de individuele geschiktheid van de sollicitant aan de hand van de meetlat plaatsvinden. Appellant heeft zich dus ten onrechte op het standpunt gesteld dat gebruik van de meetlat niet nodig was, nu er niet genoeg geschikte kandidaten waren om alle vacatures voor de AAO-functies op te vullen.
3.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Anders dan de rechtbank is de Raad evenwel van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand dienen te blijven. De Raad overweegt daartoe als volgt.
3.5. De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure als deze is het resultaat van een afwegingsproces van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de vereisten die de desbetreffende functie stelt. Het bestuursorgaan heeft hierbij beoordelingsvrijheid. De toetsing van de desbetreffende beslissing is daarom terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
3.6. Ter zitting is onweersproken door de gemachtigde van appellant bevestigd dat ook als een meetlat zou zijn gehanteerd in de selectieprocedure, de functiecriteria daarbij het uitgangspunt zouden hebben gevormd. De Raad stelt vast dat de criteria van belang voor de functie van AAO analytisch vermogen en strategisch niveau zijn, hetgeen juist de competenties zijn waarop betrokkene is afgewezen. In het verslag van het plaatsing- en selectiegesprek is toereikend aangegeven om welke redenen betrokkene niet in voldoende mate over bedoelde competenties beschikt. Hetgeen betrokkene naar voren heeft gebracht met betrekking tot de uitkomsten van een door hem ondergaan assessment in 2005 kan daaraan niet afdoen. Dit assessment is bij betrokkene afgenomen in het kader van een geheel andere functie, namelijk de functie van teammanager, waarbij andere competenties van belang waren dan bij de functie van AAO.
3.7. Nu gezien het bovenstaande moet worden aangenomen dat gebruik van de meetlat in dit geval niet tot een ander resultaat had geleid dan het resultaat waarvan in het bestreden besluit sprake is, had de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand moeten laten. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover bepaald is dat appellant een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar van betrokkene en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hierdoor komt aan het besluit van 10 september 2009 dat appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen en dat op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) deel uitmaakt van dit geding de rechtsgrond te ontvallen, zodat dit besluit moet worden vernietigd.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding om appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarin aan appellant is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Vernietigt het besluit van 10 september 2009;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 874,-;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 448,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD