09/1000 AW, 09/1300 AW, 09/1090 AW, 09/1196 AW en 09/1895 AW
op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (Duitsland), (hierna: betrokkene),
de Commandant Commando DienstenCentra (hierna: commandant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 januari 2009, 07/6933 en 08/8372 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 11 november 2010
Betrokkene en de commandant hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft de commandant op 6 februari 2009 (onder meer) een nieuwe beslissing genomen op de bezwaren van betrokkene.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2010. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat te Harderwijk. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is sedert 1981 werkzaam bij het ministerie van Defensie als [naam functie] en woont vanaf 1989 in [woonplaats], Duitsland, nabij de legerplaats Seedorf. In verband met de op handen zijnde sluiting van die legerplaats is betrokkene bij besluit van 10 november 2006 met ingang van 1 januari 2007 geplaatst als [naam functie] bij regiokantoor [regio] met als standplaats [standsplaats] en als plaats van tewerkstelling Münster (Duitsland). Bij besluit op bezwaar van 26 april 2007 is dit in zoverre gewijzigd dat betrokkene per 1 mei 2007 de standplaats [standsplaats] krijgt toegewezen, waarbij hij drie werkdagen per week in [standsplaats] wordt tewerkgesteld en twee dagen per week in Münster. Het besluit van 26 april 2007 is door de rechtbank bij uitspraak van 18 juni 2007, 07/3433 en 07/3432, vernietigd. Partijen hebben in die uitspraak berust.
1.2. Ter uitvoering van die uitspraak is bij besluit van 6 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) opnieuw op de bezwaren van betrokkene beslist. Daarbij is bepaald dat betrokkene op grond van gewekte verwachtingen drie werkdagen per week in Münster zal worden tewerkgesteld en twee bij het regiokantoor [regio] in [standsplaats]. Op deze wijze wil de commandant tegemoetkomen aan de wens van betrokkene om in Duitsland te kunnen blijven wonen en werken, in die mate dat hij zijn NAVO-status en de daarbij behorende emolumenten kan behouden. Bij besluit van 7 november 2008 (hierna: aanvullings-besluit) is - onder meer - een nadere invulling gegeven aan de standplaats, reis- en werktijd, plaatsen van tewerkstelling en te faciliteren overnachtingen van betrokkene. Daarin wordt gesproken over dienstreizen tussen de locaties Münster, Eibergen, Holterhoek, Garderen en [standsplaats]. Betrokkene heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld, ten aanzien van het aanvullingsbesluit met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit en het aanvullingsbesluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van laatstgenoemd besluit in stand blijven voor zover dat ziet op de uitbreiding van werkzaamheden (met de hiervoor genoemde locaties Eibergen, Holterhoek en Garderen).
2.1. De rechtbank was, kort samengevat, van oordeel dat door vast te houden aan [standsplaats] als standplaats een onjuiste uitvoering is gegeven aan haar eerdere uitspraak van 18 juni 2007. Tegen dit oordeel richt zich het hoger beroep van de commandant.
2.2. Het aanvullingsbesluit heeft de rechtbank vernietigd vanwege de nauwe verweven-heid met het bestreden besluit. Met betrekking tot de uitbreiding van werkzaamheden heeft de rechtbank echter overwogen dat die voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, dat het weliswaar een groot ambtsgebied betreft waarin betrokkene zijn werkzaamheden dient te verrichten, maar dat afhankelijk van het werkaanbod op de verschillende locaties in goed overleg afspraken kunnen worden gemaakt over de door betrokkene te bezoeken locaties. Om die reden is het rechtsgevolg van het aanvullingsbesluit in zoverre in stand gelaten. Hiertegen richt zich het hoger beroep van betrokkene.
3. Naar aanleiding van hetgeen door partijen in hoger beroep nog naar voren is gebracht, stelt de Raad vast dat partijen in de eerste plaats nog verdeeld zijn over de vraag of [standsplaats] terecht als standplaats is aangemerkt voor betrokkene bezien in het licht van de onder 1.1 genoemde uitspraak van de rechtbank. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
3.1. In bedoelde uitspraak heeft de rechtbank overwogen van oordeel te zijn dat bij betrokkene wel degelijk de verwachting is gewekt dat hij meer dan drie dagen in Duitsland zou mogen blijven werken waardoor hij zijn emolumenten en zijn NAVO-status zou behouden en dat hij op deze verwachting mocht vertrouwen. Die verwachting was onvoldoende meegewogen en als daarvan werd afgeweken dan had dat uitgebreid moeten worden gemotiveerd. De commandant is van opvatting dat hij bij het bestreden besluit aan de verwachting van betrokkene is tegemoetgekomen door hem drie werkdagen per week tewerk te stellen in Münster, waardoor betrokkene zijn NAVO-status zal behouden. De standplaats [standsplaats] is daarbij niet doorslaggevend, omdat het bij de NAVO-status gaat om de eis van feitelijk werkzaam zijn in Duitsland voor minimaal 19 uur per week.
3.2. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling aanduiding NAVO-status hebben de NAVO-status: burgerambtenaren in dienst van het ministerie van Defensie, die voor de uitoefening van de dienst feitelijk zijn tewerkgesteld op het gebied van een andere NAVO-lidstaat. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder e, geldt dit niet indien zij voor minder van 19 uren in de week in hun dienstbetrekking zijn aangesteld. De Raad volgt, gelet op deze bepalingen, de commandant in zijn stelling dat niet de standplaats, maar het feitelijk werkzaam zijn doorslaggevend is voor het behoud van de NAVO-status. Nu bij het bestreden besluit is bepaald dat betrokkene drie werkdagen per week werkzaam zal zijn in Münster is naar het oordeel van de Raad tegemoetgekomen aan de rechtens te honoreren verwachting die is gewekt bij betrokkene en is bij het bestreden besluit op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 18 juni 2007.
3.3. Hieruit volgt dat het hoger beroep van de commandant slaagt.
4. Met betrekking tot het hoger beroep van betrokkene overweegt de Raad als volgt.
De Raad ziet niet in dat het hier om een ontoelaatbare uitbreiding van de werkzaamheden van betrokkene gaat. Betrokkene heeft als standplaats (het regiokantoor) [standsplaats], van waaruit verschillende locaties binnen het ambtsgebied worden bediend. Gelet op de inhoud van de - ambulante - functie van betrokkene als maatschappelijk werker is duidelijk dat hij niet al zijn werkzaamheden op dat kantoor kan verrichten. Het is ook niet zo dat betrokkene elke week alle locaties dient te bezoeken, een en ander is afhankelijk van de hulpvragen. Voorts is ter zitting duidelijk geworden dat betrokkene een twintigtal collega-maatschappelijk werkers heeft en dat de werkzaamheden in overleg worden verdeeld. De Raad ziet niet in dat het aanvullingsbesluit betekent dat betrokkene, anders dan zijn collega’s, steeds overal inzetbaar zou moeten zijn. Gelet hierop deelt de Raad het oordeel van de rechtbank dat hierover met alle betrokkenen goede afspraken moeten kunnen worden gemaakt. Het hoger beroep van betrokkene slaagt dus niet.
5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt voor zover deze is aangevochten door de commandant. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. De uitspraak moet worden bevestigd voor zover die is aangevochten door betrokkene. De ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen nieuwe beslissing op bezwaar van 6 februari 2009, die - voor zover hier van belang - op grond van artikel 6:18 en 6:19 van de Awb in dit geding wordt betrokken wordt in zoverre vernietigd, omdat daaraan in zoverre de grondslag is komen te ontvallen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten door de commandant;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 6 augustus 2007 ongegrond;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 7 november 2008 in stand blijven;
Vernietigt de nieuwe beslissing op bezwaar vervat in het besluit van 6 februari 2009, voor zover daarmee uitvoering is gegeven aan de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J. Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2010.