ECLI:NL:CRVB:2010:BO5075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5978 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag periodieke uitkering wegens vervroegde pensionering en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2010 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, een in Israël wonende man, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerster, dat op 3 september 2009 was genomen, waarin zijn aanvraag voor een periodieke uitkering werd afgewezen. Deze aanvraag was gedaan in verband met het wegvallen van zijn salaris door vervroegde pensionering. De verweerster had de afwijzing van de aanvraag gebaseerd op de conclusie dat de psychische klachten van appellant niet hadden geleid tot een verminderd verdienvermogen en dat hij niet had gewerkt tot schade van zijn gezondheid.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Appellant, geboren in 1943, was erkend als vervolgde en had eerder vergoeding gekregen voor medische kosten die voortvloeiden uit zijn psychische klachten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in zijn laatste werkjaren onder grote druk stond en dat zijn psychische toestand verslechterde, wat leidde tot zijn beslissing om vervroegd met pensioen te gaan. De Raad heeft verschillende rapporten van deskundigen in overweging genomen, waaronder die van psychiater Prof. dr. B. Maoz en behandelend psychiater Prof. H. Dasberg, die beiden bevestigden dat appellant psychisch lijdt onder de druk van zijn werk en dat dit heeft bijgedragen aan zijn vroegtijdige pensionering.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat er bij appellant sprake was van werken tot schade van de gezondheid en dat de psychische klachten causaal verband hielden met zijn werkbeëindiging. Het bestreden besluit werd vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht, en de verweerster werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd bepaald dat de verweerster het door appellant betaalde griffierecht diende te vergoeden.

Uitspraak

09/5978 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Israël), (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 18 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 3 september 2009, kenmerk BZ 48090, JZ/Q70/2009, ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2010. Appellant is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1943, is bij besluit van 3 maart 1977 erkend als vervolgde, omdat hij gedurende zijn eerste twee levensjaren (vanaf de leeftijd van 2 maanden) zonder zijn ouders ondergedoken is geweest. Bij besluit van 23 november 1999 is aan appellant onder meer vergoeding toegekend voor kosten van medische behandeling voor zijn uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten. Appellant heeft in september 2007 aan verweerster een periodieke uitkering gevraagd met het oog op het wegvallen van zijn salaris wegens vervroegde pensionering. Verweerster heeft op die aanvraag afwijzend beslist bij besluit van 26 augustus 2008, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
1.2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de psychische klachten van appellant niet hebben geleid tot een verminderd verdienvermogen en dat appellant evenmin werkte tot schade van zijn gezondheid. Daarbij heeft verweerster zich gebaseerd op adviezen van haar geneeskundige adviseurs P. Windels en G.J. Laatsch.
2. Tussen partijen is in geding of appellant heeft gewerkt tot schade van zijn gezondheid en of hij om medische redenen zijn werk per november 2008 heeft beëindigd.
3. De Raad overweegt hierover als volgt.
3.1. Verweersters onderzoekend arts Y. Engelberg heeft in haar rapport van 16 juni 2008 geconcludeerd dat appellant door zijn compensatiemechanisme er altijd in is geslaagd een overmatige verantwoordelijkheid op zich te nemen. De bijkomende druk van zijn functie was hem echter teveel geworden. De gestoorde doorslaap en het disfunctioneren in de sfeer van het huwelijk, wijzen op een barst die in het compensatiemechanisme is ontstaan. Appellant wilde met het werk stoppen. In die zin zou men kunnen spreken van werken tot schade van de gezondheid, aldus Engelberg.
3.2. Psychiater Prof.dr. B. Maoz heeft op 23 maart 2009 gerapporteerd dat appellant van 0 tot 2 jaar niet met zijn ouders opgroeide, hetgeen zich manifesteert in een basisgevoel van angst en onzekerheid en een emotionele armoede in contacten met naasten. Met betrekking tot de werkbeëindiging van appellant heeft Maoz gerapporteerd dat appellant in zijn laatste werksituatie soms wekenlang van huis en sociaal tamelijk geïsoleerd was. In de laatste jaren van zijn werkuitoefening voelde appellant dat hij niet (meer) in staat was zich steeds te bewijzen. Hij moest constant op zijn tenen staan en was bang te vallen. Hij heeft daarom twee jaar te vroeg pensioen aangevraagd. De reden van dit verzoek om met vervroegd pensioen te gaan was een fatigue, vanwege de levenslange strijd die appellant had gevoerd.
3.3. Appellants behandelend psychiater Prof. H. Dasberg heeft op 22 november 2007 gerapporteerd dat hij appellant heeft aanbevolen met vervroegd pensioen te gaan. Daartoe heeft Dasberg overwogen dat appellant een getraumatiseerde kindoverlevende is en dat hij in een existentiële crisis verkeert met angstsymptomen en een nauwelijks verholen depressie en late rouwreactie. Hij heeft zich altijd buitengewoon ingespannen om alles zo goed mogelijk te doen, maar hij is onzeker of het wel goed is en was. Daar komen bij late symptomen van posttraumatische stress, angst en intrusieve herinneringen.
3.4. Deze bevindingen passen in het beeld van hetgeen de behandelend psycholoog Dr. N. Durst in augustus 1999 al rapporteerde over appellant. Durst verklaarde dat appellant in oppervlakkig contact ‘zeer gezond’ overkomt, maar dat hij de indruk maakt van een man die massaal verdringt en dat hier van een façade kan worden gesproken. Appellant forceert zich om ‘uitstekend’ te functioneren, maar klinisch gezien kan van een gemaskeerde depressie worden gesproken. Eenzelfde beeld over appellant rijst uit de sociale rapporten van 15 maart 1999 en 23 januari 2008 van rapportrice P. Kreisberg-Wiesenthal. In het eerste rapport beschrijft de rapportrice dat appellant sterk is geïnvalideerd door zijn onvermogen om greep op zichzelf te krijgen. Er verschijnt een aangrijpend beeld van een psychisch geteisterde man die zo systematisch zijn gevoelens onderdrukt en verdrongen heeft dat hij geen enkele toegang heeft tot dat deel van zichzelf. In het laatste rapport beschrijft de rapportrice dat appellant altijd gemeend heeft dat hij zich moest inzetten om zich te bewijzen, om uit te blinken, om de waardering en tevredenheid van zijn superieuren in de wacht te slepen en te houden. Een nimmer aflatende inspanning die hem naarmate hij ouder werd steeds meer en meer heeft uitgeput. In de laatste twee jaren heeft appellant zijn psychische reserves opgemaakt. Nadat hij alles bereikt heeft wat hij zich heeft voorgenomen, is hij thans (in 2008) niet langer bestand tegen de druk die zijn werk meebrengt.
3.5. De Raad ziet geen reden om aan de juistheid van deze bevindingen te twijfelen en komt op grond van de voorhanden zijnde informatie, in onderling samenhang bezien, tot de conclusie dat er bij appellant sprake was van werken tot schade van de gezondheid en een daarmee in verband staande voortijdige werkbeëindiging die aan de als causaal erkende psychische klachten is toe te schrijven. Het bestreden besluit komt daarom wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
3.6. In het bestreden besluit heeft verweerster ook overwogen dat appellant niet in aanmerking komt voor toepassing van het jeugdig vervolgdenbesluit. De Raad betrekt dat deel van het bestreden besluit niet in zijn beoordeling, omdat appellant hiertegen geen beroepsgronden heeft ingediend.
4. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit voor zover aangevochten;
Draagt verweerster op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD