[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 oktober 2009, 09/890 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 4 november 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B. Eskes, advocaat te Almere. De staatssecretaris is vertegenwoordigd geweest door R.H. Laurs en H. Nagtegaal, beiden werkzaam bij de Belastingdienst.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, die sinds 1982 in dienst is bij de Douane, is van 2002 tot 2005 werkzaam geweest op Curaçao. Na zijn terugkeer naar Nederland is appellant tewerkgesteld op Schiphol bij de Unit Fysiek Toezicht Passagiers (hierna: FT Pax) van de regio-eenheid Belastingdienst/Douane West. Met ingang van 8 oktober 2007 is appellant tijdelijk tewerkgesteld bij de Unit FT Land & Zee. Bij deze unit is appellant regelmatig zonder verlof te vragen niet of te laat op het werk verschenen. Ook heeft hij te veel verlofdagen opgenomen en heeft hij zijn urenverantwoording niet correct ingevuld. Appellant is hierop aangesproken.
1.2. Met ingang van 1 juli 2008 is appellant teruggeplaatst naar de Unit FT Pax op Schiphol. Ook bij deze unit is hij regelmatig aangesproken op het niet of te laat op het werk verschijnen. Bij brief van 14 augustus 2008 is appellant geconfronteerd met de door hem getoonde houding- en gedragsaspecten en is geconstateerd dat ondanks begeleiding er geen verbetering heeft plaatsgevonden. Omdat appellant een nieuwe start wilde maken is besloten hem een periode van twee maanden te gunnen, waarin hij zou kunnen aantonen dat hij wel degelijk in staat is zijn functioneren te verbeteren en zijn afspraken na te komen. Omdat de toegezegde verbetering is uitgebleven, is de verbeterperiode, die op 20 oktober 2008 is ingegaan, op 31 oktober 2008 voortijdig door de staatssecretaris beëindigd en is appellant de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. Voor het uitblijven van de verbetering heeft appellant als reden gegeven dat hij zich vermoeid en ziek voelde als gevolg van het niet afgeven van een machtiging tot voorlopig verblijf aan zijn buitenlandse echtgenote en zijn dochtertje die op Curaçao verblijven.
1.3. Bij besluit van 6 februari 2009 is appellant met ingang van 6 mei 2009 met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 13 mei 2009 heeft de staatssecretaris de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft vervolgens bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is geweest van onbekwaam-heid of ongeschiktheid op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Door ziekte en oververmoeidheid was hij tijdelijk niet in staat voor 100% te functioneren, maar nu is hij weer geheel hersteld en inzetbaar.
De staatssecretaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Door appellant is erkend dat hij zijn functie niet naar behoren heeft vervuld. Ter zitting is door appellant erkend dat er geen stukken zijn die de gestelde ziekte bevestigen. Ook de Raad is, evenals de rechtbank, gebleken dat de stelling dat appellant ziek was geen bevestiging vindt in de stukken. Gelet hierop concludeert de Raad dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat appellant ten gevolge van ziekte of gebrek niet in staat was zijn functie naar behoren te vervullen.
4.2. Ter zitting heeft appellant nog een aantal grieven aangevoerd die betrekking hebben op het verbetertraject. De staatssecretaris heeft deze grieven op een adequate wijze weerlegd.
5. De Raad is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om appellant met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR ontslag te verlenen.
6. Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.