[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 1)
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 2)
Datum uitspraak: 18 november 2010
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster 1 onder dagtekening 18 december 2009, kenmerk BZ 9170, JZ/R60/2009, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit 1.
Verder heeft appellant beroep ingesteld tegen een ten aanzien van hem genomen besluit van diezelfde datum ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), kenmerk BZ 48620, JZ/R60/2009, verder: bestreden besluit 2.
Verweersters hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2010. Appellant is niet verschenen, zoals van tevoren was aangekondigd. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. Appellant, geboren in 1927 in het voormalig Nederlands-Indië, is in 1976 erkend als vervolgde en aan hem is vanaf 1 november 1972 een periodieke uitkering toegekend op grond van de Wuv. Verder zijn aan hem in de loop van de tijd diverse voorzieningen toegekend. In 2007 is aan appellant vermogen toegevallen door een erfenis. Daarom kwam vanaf oktober 2007 de periodieke uitkering niet meer tot uitbetaling.
2. Naar aanleiding van een aanvraag van appellant van 17 april 2009 zijn aan hem door verweerster 1 met ingang van 1 april 2009 de toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden in de zin van artikel 19 van de Wubo en diverse voorzieningen toegekend. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen de bij dit besluit voor de toeslag gehanteerde ingangsdatum is bij bestreden besluit 1 - voor zover hier van belang - ongegrond verklaard.
3. Bij besluit van 22 juli 2009 van verweerster 2 zijn de periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wuv met ingang van 1 april 2009 ingetrokken. Dit besluit is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2. Voor zover het bezwaar zich richtte tegen het niet eerder dan per 1 januari 2009 toepassen van de nieuwe regelgeving voor vermogen, is het niet-ontvankelijk verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen in de beroepen is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
4.1. Gelet op het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Wubo is de toeslag als bedoeld in artikel 19 van die wet aan appellant toegekend met ingang van 1 april 2009, zijnde de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daartoe is ingediend. De weigering van verweerster 1 om de toeslag met terugwerkende kracht te verlenen steunt op de overweging dat appellant zijn aanvraag heeft gedaan op 17 april 2009. Uit artikel 40, eerste lid, van de Wubo volgt dan dat de ingangsdatum van de toeslag op 1 april 2009 moet worden gesteld.
4.2. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat hij niet wist dat hij een aanvraag in het kader van de Wubo kon indienen vanaf oktober 2007, het moment waarop zijn Wuv-uitkering niet meer tot uitbetaling kwam. Appellant is van mening dat verweerster hem op die mogelijkheid had moeten wijzen. Verweerster heeft dat echter nagelaten. Daarom moet de toekenning van de toeslag op basis van de Wubo volgens hem terugwerken tot oktober 2007.
4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad vormt onbekendheid met wettelijke regelingen echter geen reden voor toekenning met terugwerkende kracht van uitkeringen of voorzieningen. In dit geval oordeelt de Raad daar niet anders over. Het feit dat appellant al bekend was bij de Pensioen- en Uitkeringsraad vanwege zijn uitkering op grond van de Wuv, maakt niet dat afwijking van de hoofdregel is aangewezen. Ook in zo’n geval is het aan de betrokkene om zich zelf van zijn aanspraken op de hoogte te stellen en (tijdig) een aanvraag in te dienen.
4.4. De Raad volgt verweerster 2 verder in het standpunt dat de periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wuv terecht zijn ingetrokken per 1 april 2009, daar per die datum de toeslag op grond van artikel 19 en voorzieningen op grond van de Wubo zijn toegekend. De aanspraken op grond van de Wubo zijn voor appellant gunstiger dan die op grond van de Wuv, nu hij naast de voorzieningen ook de in rechtsoverweging 2 genoemde toeslag geniet. Samenloop van aanspraken op grond van de Wubo en de Wuv is niet mogelijk. Dat is dwingendrechtelijk bepaald in artikel 4 van de Wubo. Ten slotte overweegt de Raad dat, omdat bij het besluit van 22 juli 2009 van verweerster 2 geen nader besluit is genomen met betrekking tot de vaststelling van het vermogen van appellant, het bezwaar daartegen terecht niet-ontvankelijk is verklaard bij bestreden besluit 2.
5. Gezien het vorenstaande dienen de beroepen van appellant ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.