ECLI:NL:CRVB:2010:BO4653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- O.L.H.W.I. Korte
- W.F. Claessens
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering na overlijden van de moeder
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering aan appellante, die na het overlijden van haar moeder aanspraak maakte op de nalatenschap. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had in 2005 een vermogen van € 3.067,--. Na het overlijden van haar moeder op 9 november 2005, waarbij de nalatenschap een waarde had van € 13.179,04, werd de bijstand van appellante herzien. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen stelde dat appellante over middelen beschikte om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, en vorderde een bedrag van € 7.999,04 terug. Appellante was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bijstand aan appellante niet ten onrechte was verleend, omdat zij pas later feitelijk de beschikking over de nalatenschap kreeg. Het College was niet bevoegd om de bijstand te herzien of in te trekken op basis van artikel 54, derde lid, van de WWB. De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 4 juni 2007, voor zover daarbij de intrekking van de bijstand was gehandhaafd. Wel was het College bevoegd om de kosten van verleende bijstand terug te vorderen, omdat het erfdeel de vermogensgrens overschreed. De Raad oordeelde dat het College de netto betaalde bijstand terugvorderde, wat in overeenstemming was met de wet.
De uitspraak leidde tot de conclusie dat het College € 7.999,04 van appellante mocht terugvorderen, en het College werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 966,-- in totaal. De uitspraak werd gedaan op 9 november 2010.