ECLI:NL:CRVB:2010:BO4605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3392 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die als belader werkzaam was en in verband met lichamelijke en psychische klachten een uitkering ontving. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv, inclusief de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 januari 2007, zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.

Appellant stelde dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn allergische reacties, die zijn klachten verergerden. Hij verwees naar adviezen van de Gezondheidsraad, maar de Raad oordeelde dat deze adviezen niet specifiek genoeg waren om de medische beoordeling van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeerde dat de FML correct was en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, zoals medewerker tuinbouw en huishoudelijk medewerker, geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om concrete medische gegevens aan te leveren die hun standpunt onderbouwen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

09/3392 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 mei 2009, 08/3899 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Appellant heeft zich laten bijstaan door mr. Van Etten. Het heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft een nader rapport van bezwaarverzekeringsarts R. Rombout van 11 juni 2010 ingezonden. Hierop is namens appellant bij brief van 31 augustus 2010 gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven tot afdoening buiten zitting.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, uitgevallen in zijn werkzaamheden als belader in verband met lichamelijke en psychische klachten, ontving na de voor hem geldende wachttijd van 52 weken, te weten per 4 september 1999, een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Appellant is vervolgens in het kader van het aangepast Schattingsbesluit (Stb. 2004, 434) herbeoordeeld. Bij besluit van 16 maart 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 17 mei 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Het tegen voornoemd besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 augustus 2007 gegrond verklaard, met dien verstande dat de WAO-uitkering ingaande 17 mei 2007 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Hiertegen heeft appellant beroep ingesteld. Met haar uitspraak van 24 juni 2008 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van
21 augustus 2007 vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van haar uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Hiertoe heeft zij overwogen dat aangaande de door appellant ingebrachte resultaten van het bloedonderzoek van 5 november 2007 niet is gemotiveerd waarom deze resultaten niet aan de vastgestelde belastbaarheid afdoen. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 16 juli 2008 een herziene beslissing genomen (hierna: bestreden besluit), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd op 25 tot 35% is vastgesteld.
3. Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat met de reactie van bezwaarverzekeringsarts Rombout van 25 april 2008, die door het Uwv abusievelijk niet in de eerdere beroepsfase aan de rechtbank is overgelegd, is gemotiveerd dat de resultaten van het bloedonderzoek van 5 november 2007 geen aanleiding geven de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 januari 2007 aan te passen. Het beroep is derhalve ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep voert appellant aan dat er door de (bezwaar)verzekeringsarts bij het aannemen van arbeidsbeperkingen geen rekening is gehouden met de aangetoonde allergische reacties als gevolg van hooikoorts en huisstofmijt en de daaruit voortvloeiende klachten, zoals brandende ogen, een lopende neus en piepende ademhaling. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar het advies van de Gezondheidsraad ‘Astma, allergie en omgevingsfactoren’ van 7 juni 2007 en het conceptrapport ‘normering allergene stoffen’ van 13 juli 2007. De geduide functies waarvoor appellant geschikt is bevonden zijn bij uitstek functies waarbij hij last heeft van allergische reacties van hooikoorts en huisstofmijt.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. In de primaire fase is appellant op het spreekuur van 16 november 2006 gezien door verzekeringsarts M.H.W. Koucher – Smeets. Zij heeft appellant hierbij lichamelijk onderzocht en tevens is een anamnese afgenomen. Daarnaast heeft zij het dossier bestudeerd en informatie opgevraagd bij de huisarts, die bij brief van 15 december 2006 is verkregen. Op grond van haar bevindingen, neergelegd in de rapportage van 19 januari 2007, heeft zij - op gelijke datum - een FML opgesteld.
In zijn rapportage van 19 augustus 2007 heeft bezwaarverzekeringsarts Rombout de FML van 19 januari 2007 onderschreven. Hiertoe is dossierstudie verricht en heeft hij kennisgenomen van de door appellant tijdens de hoorzitting van 15 augustus 2007 overgelegde informatie van de huisarts. Voorts heeft Rombout in zijn rapport van 25 april 2008 zijn licht laten schijnen over de ingebrachte resultaten van een bloeddrukmeting van 5 december 2007. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat er sprake is van een zorgvuldig onderzoek.
5.3. De Raad ziet, als de rechtbank, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 19 januari 2007. Niet is gebleken dat de (bezwaar)verzekeringsarts de beperkingen van appellant heeft onderschat of dat de beschikbare medische gegevens niet op juiste waarde zijn geschat. De Raad onderschrijft in dit verband hetgeen door Rombout in zijn rapport van 19 augustus 2007 ten aanzien van de allergieklachten heeft opgemerkt, namelijk dat deze klachten de algehele belastbaarheid niet noemenswaardig beïnvloeden en – indien dit tot uitval zou leiden – binnen het normaal geaccepteerde verzuimrisico valt. Desgevraagd heeft Rombout in zijn rapportage van 11 juni 2010 nog eens uitgebreid toegelicht waarom de allergieklachten van appellant in het onderhavige geval niet zijn verdisconteerd in de FML. Aan het voorgaande voegt de Raad toe dat appellant (ook in hoger beroep) geen medische gegevens heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de uit zijn allergieën voortvloeiende klachten dusdanig van ernst zijn dat dit in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling tot beperkingen dient te leiden.
De Raad is voorts van oordeel dat Rombout in zijn rapportage van 25 april 2008 op overtuigende wijze heeft toegelicht dat de resultaten van het bloedonderzoek van 5 november 2007 geen invloed hebben op de reeds aangenomen beperkingen met betrekking tot het verrichten van arbeid. Ten slotte kan aan de stukken van de Gezondheidsraad niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan ontleend wil zien, nu het advies ‘Astma, allergie en omgevingsfactoren’ en het conceptrapport ‘normering allergene stoffen’ algemeenheden bevat en niet zien op de (ernst van de) allergische klachten van appellant zelf.
5.4. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de Raad geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, te weten medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010), huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) en sorteerder, controleur (Sbc-code 111340). In dit verband onderschrijft de Raad de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J. Leeneman van 21 november 2007, waarin de passendheid van de functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, in heldere bewoordingen is toegelicht.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR