[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 september 2009, 08/613 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2010
Namens appellante heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een reactie van 19 januari 2010 van bezwaarverzekeringsarts
R.A. Admiraal en een rapportage van 20 januari 2010 van bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters.
Bij brief van 19 juli 2010 is namens appellante een brief van 27 april 2010 van klinisch psycholoog/psychotherapeut P. Frère in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2010. Voor appellante is verschenen mr. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn.
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als secretaresse. Zij is voor dit werk op 11 maart 1999 uitgevallen in verband met linkerelleboog- en armklachten. In aansluiting op de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 9 maart 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, zij het dat de uitkering vanaf 1 januari 2002 in verband met hervatting van haar werkzaamheden voor 20 uur per week werd betaald volgens de klasse 35 tot 45%.
1.2. In verband met een eenmalige herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De uitkomst van deze beoordeling heeft geleid tot het besluit van 16 januari 2007 waarbij het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 maart 2007 heeft ingetrokken. Het tegen dat besluit door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 januari 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort gezegd - geoordeeld dat de medische beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. De rechtbank heeft het bestaan van invaliderende psychische klachten niet aannemelijk geacht, zodat er geen aanleiding bestond appellante ook beperkt te achten in haar persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank is voorts van oordeel dat in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten te vinden zijn om aan te nemen dat voor appellante op medische gronden een urenbeperking zou moeten gelden in linkerarm-sparend en ook overigens lichamelijk niet erg belastend werk, waarin minder langdurig en minder frequent met toetsenbord en muis wordt gewerkt. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de functie van verkoper niet geschikt is op het aspect van knijpkracht. Volgens de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) kan appellante geen stevige grip maken. De rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige niet zonder meer gevolgd in zijn redenering dat een wasknijperconstructie doorgaans weinig kracht vereist en heeft deze functie om die reden laten vervallen. Er resteren desondanks voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen voor de schatting.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is in het gebruik van de handen en armen, haar psychische belastbaarheid beperkt is en zij niet in staat is fulltime loonvormende arbeid te verrichten. Voorts is appellante van mening dat een urenbeperking in acht had moeten worden genomen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ter zitting heeft appellante de grond over de onjuiste toepassing van de reductiefactor ingetrokken zodat deze geen bespreking meer behoeft.
4.2. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat de medische beperkingen van appellante niet zijn onderschat. De Raad voegt hieraan toe dat de verzekeringsarts bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening heeft gehouden met de linkerarm en linkerhandklachten. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van beperkende toelichtingen de FML op enkele punten aangepast. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de psychische klachten betrokken in zijn oordeelsvorming en heeft hij naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend gemotiveerd dat voor zwaardere en/of meer beperkingen geen objectief medische redenen bestaan.
4.3. Met betrekking tot de vraag of in de FML ook een urenbeperking had moeten worden opgenomen, overweegt de Raad als volgt. Uit de brief van de reumatoloog K. Bevers van 2 augustus 2007, in samenhang bezien met het verhandelde ter zitting, valt af te leiden dat appellante rond de datum in geding voor de duur van acht weken en op twee dagen per week een individueel multidisciplinair behandeltraject heeft gevolgd bij de Sint Maartenskliniek. Het Uwv had dan ook voor de duur van de behandeling een urenbeperking moeten aannemen. De Raad is van oordeel dat, nu het Uwv geen rekening heeft gehouden met dit behandeltraject, het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).
4.4.1. Met betrekking tot de medische geschiktheid van de geduide functies overweegt de Raad als volgt. De rechtbank heeft de functie van verkoper winkel met sbc-code 317014 niet geschikt geacht voor appellante en geoordeeld dat deze functie dient te vervallen in verband met het aspect van de knijpkracht. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het Uwv aangegeven dat het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en dat dit inhoudt dat deze functie ook later niet meer aan de schatting ten grondslag gelegd zal worden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij aangegeven dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 20 januari 2010 is uitgegaan van de overgebleven drie geduide functies. De Raad is, gelet op een en ander, van oordeel dat de functie van verkoper winkel definitief niet meer aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden.
4.4.2. De onderhavige schatting is derhalve uiteindelijk (en kan, gelet op overweging 4.4.1 ook alleen worden) gebaseerd op de functies magazijnmedewerker (sbc-code 315020), parkeercontroleur (sbc-code 342022) en schadecorrespondent (sbc-code 516080). De schadecorrespondent bedient dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 3 uren en tijdens
8 werkuren 5 maal ongeveer 5 minuten achtereen het toetsenbord en de muis. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 4 januari 2007 toegelicht dat appellante met name links beperkt is in duurbelasting en snelheid en dat compensatie met rechts mogelijk is. Tevens is het volgens de arbeidsdeskundige mogelijk dat appellante gedurende ongeveer 3 uur per dag toetsenbord en muis kan bedienen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van
8 januari 2008 nader toegelicht dat de duurbelasting telkens kort is en dat cumulatief 3 uur per dag toetsenbord en muis bedienen mogelijk dient te zijn. De Raad is van oordeel dat de door de (bezwaar)arbeidsdeskundigen gegeven toelichting ontoereikend is. De Raad vermag niet in te zien hoe appellante het werken met toetsenbord en muis volledig met de rechterhand kan compenseren, zonder bijvoorbeeld in te boeten aan snelheid, ook al zou geen sprake zijn van een hoog tempo bij tekstverwerking. Tevens stelt de Raad vast dat de belasting in deze functie meer dan 3 uur per dag bedraagt. De Raad is van oordeel dat deze overschrijding niet voldoende is gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat de functie van schadecorrespondent niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden.
4.5. Overweging 4.4.2 leidt de Raad tot de slotsom dat onvoldoende functies resteren om de onderhavige schatting op te baseren zodat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 9, onder a, van het geldende Schattingsbesluit.
4.6. Gelet op de overwegingen 4.3 en 4.4.2 dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten komt mitsdien eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal zelf in deze zaak voorzien door met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het primaire besluit van 16 januari 2007 te herroepen, waarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 maart 2007 vervalt en zij per die datum onverminderd recht heeft op uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%.
5. De Raad wijst het verzoek van appellante toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante verschuldigde wettelijke rente over die na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995, 314.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante in bezwaar, beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.840,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Herroept het besluit van 16 januari 2007;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de renteschade als in overweging 5 van rubriek II van deze uitspraak is aangegeven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.840,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2010.