[appellante], wonende te Spanje (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2007, 05/5577 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2010
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Van Gestel, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek heropend.
De door de Raad als deskundigen voor het instellen van een onderzoek benoemde dr. D.B. van der Schaaf, orthopedisch chirurg, respectievelijk dr. E.A.C.M. Sanders, neuroloog, hebben over de gezondheidssituatie van appellante, respectievelijk op 30 november 2009 en 12 augustus 2010 verslag en advies uitgebracht.
Partijen hebben op deze rapporten gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2010. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. Appellante, laatstelijk werkzaam als zelfstandig pottenbakster en freelance kraamverpleegkundige, is op 1 september 1999 voor beide functies uitgevallen wegens rugklachten. Aan haar is met ingang van 30 augustus 2000 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2005 de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 1 maart 2005 ingetrokken, omdat zij per die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 1 november 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 januari 2005 gegrond verklaard en de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 4 maart 2005 ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen te laag zijn ingeschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een rapport van de verzekeringsarts mr. H.R.E. de Wild, gedateerd 27 februari 2008 in het geding gebracht.
4.1. De door de Raad als deskundige benoemde orthopedisch chirurg dr. Van der Schaaf, voornoemd, is in zijn rapport van 30 november 2009 tot de conclusie gekomen dat appellante een reeds zeer lang bestaand klachtenpatroon van lage rugpijn heeft, welke klachten hij niet heeft kunnen staven door middel van objectiveerbare afwijkingen op orthopedisch gebied. Van der Schaaf kon zich verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Bij neurologisch onderzoek viel echter een gegeneraliseerde hyperreflexie op met daarbij een beeld van dystonie c.q. een licht spasme van de benen, in verband waarmee hij tot een vervolgonderzoek door een neuroloog adviseerde.
4.2. De vervolgens door de Raad als deskundige benoemde neuroloog dr. Sanders, voornoemd, heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een discopathie L5-S1, en mogelijk ook L4-5. Daarnaast zijn er geen te objectiveren neurologische afwijkingen. Het door appellante vermelde klachtenpatroon kan volgens Sanders niet worden geobjectiveerd door de bevindingen bij lichamelijk en aanvullend onderzoek. Uitsluitend op basis van de anamnese van appellante concludeert Sanders dat een aantal voor de schatting gebruikte functies buiten haar bereik liggen.
4.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundigen in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De conclusies in de rapporten van Van der Schaaf en Sanders berusten op een zorgvuldig en uitgebreid onderzoek en zijn draagkrachtig geformuleerd. Ook uit het rapport van Sanders volgt niet dat de belastbaarheid van appellante als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek door het Uwv is overschat.
4.4. Ter zitting heeft appellante verzocht om benoeming van een psychiater, zoals ook gesuggereerd door neuroloog Sanders. De Raad merkt op dat appellante niet onder behandeling van een psychiater of psycholoog is en ook anderszins ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om over te gaan tot benoeming van een psychiater.
4.5. Aldus ervan uitgaande dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is te achten, ziet de Raad evenmin grond om de arbeidskundige grondslag daarvan niet als juist te aanvaarden.
5. Daarom dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2010.
(get.) T.J. van der Torn.