ECLI:NL:CRVB:2010:BO4405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5189 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel aan appellant betaalde WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellant had een voorschot op zijn WW-uitkering ontvangen, maar het Uwv stelde dat hij over een bepaalde periode geen recht had op deze uitkering en vorderde het teveel betaalde bedrag terug. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv verplicht is om onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen, tenzij er sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Appellant stelde dat de terugvordering over 2007 ten onrechte bruto was, omdat het niet aan hem te wijten was dat hij onterecht een uitkering had ontvangen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering terecht bruto was, aangezien de WW imperatief voorschrijft dat onverschuldigd betaalde bedragen teruggevorderd moeten worden zonder ruimte voor een belangenafweging. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

09/5189 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 augustus 2009, 09/60 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asperen, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 25 september 2007 is aan appellant met ingang van 31 augustus 2007 een voorschot op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, omdat onzekerheid bestond over het recht op uitkering. Ingevolge de beschikking van de kantonrechter te Groningen van 5 maart 2008 is de arbeidsovereenkomst tussen appellant en zijn voormalige werkgever ontbonden met ingang van 1 april 2008. Hierop heeft het Uwv appellant bij besluit van 20 maart 2008 het recht op een WW-uitkering ontzegd tot 1 april 2008. Bij vonnis van de kantonrechter van 5 juni 2008 is de ex-werkgever onder meer veroordeeld om aan appellant het hem toekomende salaris te voldoen vanaf 30 augustus 2007 tot 1 april 2008, vermeerderd met alle emolumenten. Bij besluit van 3 april 2008 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 april 2008 WW-uitkering toegekend. Bij besluit van 16 juni 2008 is aan appellant medegedeeld dat hij in de periode van 31 augustus 2007 tot en met 31 maart 2008 geen recht had op een voorschot en dat hij het door hem ten onrechte ontvangen bedrag, dat als voorschot is uitbetaald, dient terug te betalen. Na gemaakt bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 december 2008 (hierna: het bestreden besluit) zijn standpunt gehandhaafd en de terugvordering bepaald op € 2.548,55 bruto over 2007 en € 3.588,38 netto over 2008.
2. In de aangevallen uitspraak is door de rechtbank vastgesteld dat het Uwv, in het kader van de toepassing van de WW, in beginsel verplicht is onverschuldigd verrichte betalingen terug te vorderen en slechts ingeval van een dringende reden bevoegd is van terugvordering af te zien. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat door appellant niet is aangevoerd dat sprake was van een dringende reden om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat terugvordering van teveel betaalde bedragen door het Uwv bruto plaatsvindt, indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad gaat dit beleid van het Uwv de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Afwijking van dit beleid is slechts aan de orde indien betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om het netto teveel betaalde bedrag terug te betalen in het kalenderjaar waarin teveel betaald is. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat deze situatie niet aan de orde was en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat naar zijn mening de terugvordering over 2007 ten onrechte bruto is geschied, nu het niet aan hem te wijten was dat onverschuldigd WW-uitkering is betaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat de teveel aan appellant betaalde WW-uitkering over het jaar 2007, terecht bruto van hem is teruggevorderd.
4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt daar nog aan toe dat de stelling van appellant dat het Uwv een belangenafweging had moeten maken, waarbij door hem gewezen is op een aantal uitspraken, waarbij de betrokkenen een uitkering hadden ingevolgde de Wet Werk en bijstand (WWB) niet slaagt, aangezien in de WW, anders dan in de WWB, imperatief is bepaald dat onverschuldigd verrichte betalingen worden teruggevorderd. Voor een belangenafweging is daarbij geen plaats.
4.3. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak -voor zover aangevochten- voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) A.L. de Gier.
TM