ECLI:NL:CRVB:2010:BO4331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6258 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen de besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis. De zaak betreft de verlaging van de bijstandsuitkering van appellanten, die niet voldoende medewerking hebben verleend aan de aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Appellant had de verplichting om gebruik te maken van deze voorziening, maar heeft zich op 26 oktober 2006 bij de Stichting Actief gemeld onder invloed van alcohol en heeft een intakegesprek op 24 november 2006 afgebroken omdat hij geen reiskostenvergoeding kreeg. Hierdoor heeft hij zijn verplichtingen uit de Wet werk en bijstand (WWB) niet nagekomen. Het College heeft daarop besloten de bijstandsuitkering van appellanten te verlagen met 100% van de bijstandsnorm voor de periode van 1 december 2006 tot 1 februari 2007. De Raad oordeelt dat het College gehouden was tot verlaging, maar dat de besluiten van 30 januari 2007 en 20 maart 2007 niet deugdelijke motivering bevatten. De Raad vernietigt deze besluiten en draagt het College op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van appellanten. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,-- en dient het College het griffierecht van € 183,-- te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het nemen van besluiten en de noodzaak van een deugdelijke motivering.

Uitspraak

07/6258 WWB
07/6259 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 september 2007, 07/712 en 07/1486 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen en H.S.E. Spruit. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.S. van Betuw, werkzaam bij de gemeente Sint Anthonis.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellanten ontvangen geruime tijd bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Appellant heeft nooit aan het arbeidsproces deelgenomen. Bij besluit van 16 oktober 2006 is hem de verplichting opgelegd gebruik te maken van de door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, te weten sociale activering, op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Als uitvloeisel hiervan diende appellant zich vóór 27 oktober 2006 te melden bij de Stichting Actief te Boxmeer. Tevens is besloten dat appellant zich in eerste instantie beschikbaar diende te stellen voor werkzaamheden gedurende drie dagdelen per week. Aan dit besluit ligt onder meer ten grondslag een medisch en arbeidskundig advies van het keuringsorgaan WOSM.
P. Verkijk, directeur van de Stichting Actief (verder te noemen: Verkijk), heeft het College op 26 oktober 2006 bericht dat appellant zich op die datum bierdrinkend aan de balie van deze stichting heeft gemeld en dat appellant toen naar huis is gestuurd.
1.3. Bij besluit van 6 november 2006 is de bijstand van appellanten van 1 november 2006 tot 1 december 2006 op grond van het onder 1.2 vermelde gedrag verlaagd met 100% van de voor appellant geldende bijstandsnorm. Dit op de grond dat appellant niet dan wel niet voldoende medewerking heeft verleend om gebruik te maken van de hem aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Tevens is in dit besluit neergelegd dat appellant zich vóór 10 november 2006 dient te melden bij Stichting Aktief om werkzaamheden te gaan uitoefenen in het kader van sociale activering.
1.4. Bij besluit van 30 januari 2007 (besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2006 ongegrond verklaard. Het College heeft geen dringende redenen als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a en b, van de Verordening afstemming Wet werk en bijstand van de gemeente Sint Anthonis, zoals die op 27 september 2004 is vastgesteld (hierna: de Afstemmingsverordening), aanwezig geacht.
1.5. Op 1 december 2006 heeft Verkijk het College medegedeeld dat hij op 24 november 2006 een tweede poging heeft gedaan een intakegesprek met appellant te laten resulteren in een plaatsing bij de Stichting Actief in het kader van een traject sociale activering, maar dat appellant afzag van dat traject omdat er geen andere financiële
vergoeding tegenover stond dan werken met behoud van uitkering.
1.6. Bij besluit van 14 december 2006 heeft het College de bijstanduitkering van appellanten met ingang van 1 december 2006 verlaagd met 100% van de bijstandsnorm op de grond dat appellant wederom niet dan wel onvoldoende medewerking heeft verleend om gebruik te maken van de hem aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Omdat appellant voor de tweede maal binnen 1 jaar, nadat een eerdere verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen niet is nagekomen, is de duur van de verlaging verdubbeld op grond van artikel 4, vierde lid,
van de Afstemmingsverordening. De maatregel is derhalve opgelegd voor de periode 1 december 2006 tot 1 februari 2007.
1.7. Het bezwaar tegen het besluit van 14 december 2006 is bij besluit van 20 maart 2007 (besluit 2) ongegrond verklaard, waarbij onder meer is overwogen dat het College geen dringende redenen aanwezig acht om af te zien van verlaging.
2. De rechtbank heeft de tegen de besluiten 1 en 2 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB verplicht is gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verlaagt het college van burgemeester en wethouders de bijstand overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde verordening – in dit geval: de Afstemmingsverordening – indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.
4.3. Ingevolge artikel 6, derde lid, onder c, van de Afstemmingsverordening wordt het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot onder meer arbeidsinschakeling als een gedraging van de derde categorie aangemerkt.
4.4. In artikel 7, eerste lid, onder c, van de Afstemmingsverordening is bepaald dat met toepassing van artikel 6 de verlaging wordt vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal één maand en maximaal drie maanden bij gedragingen van de derde categorie.
Het tweede lid bepaalt dat een verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
4.5. In artikel 4, eerste lid, van de Afstemmingsverordening is bepaald dat indien de belanghebbende, binnen één jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, de duur van de al toegepaste verlaging wordt verdubbeld.
4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant zich op 26 oktober 2006 bij de Stichting Actief meldde met een blikje bier waaruit hij dronk en dat het intakegesprek op 24 november 2006 niet is doorgegaan, omdat appellant het er niet mee eens was dat hij geen reiskostenvergoeding kreeg en om die reden is vertrokken. Voorts staat vast dat als gevolg van deze gedragingen het voor appellant beoogde traject tot tweemaal toe geen doorgang heeft kunnen vinden. Gelet hierop is de Raad met de rechtbank en het College van oordeel dat appellant zijn verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en
onder b, van de WWB niet is nagekomen, dat het hier gaat om gedragingen in de zin van artikel 6, derde lid, onder c, van de Afstemmingsverordening en dat bij de tweede gedraging sprake was van recidive.
4.7. De Raad is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het College was dan ook op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden de bijstand te verlagen. Van dringende redenen op grond waarvan het College had moeten afzien van de verlagingen is de Raad niet gebleken.
4.8. De Raad is evenwel uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat het College - ongemotiveerd - geen toepassing heeft gegeven aan artikel 7, tweede lid, van de Afstemmingsverordening. De Raad acht dit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.9. Uit hetgeen hiervoor is volgt dat de besluiten van 30 januari 2007 en 20 maart 2007 niet op een deugdelijke motivering berusten. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal daarom, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, de
beroepen gegrond verklaren, de besluiten van 30 januari 2007 en 20 maart 2007 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen en het College opdragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 6 november 2006 en 14 december 2006.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de besluiten van 30 januari 2007 en 20 maart 2007;
Bepaalt dat het College nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellanten in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Sint Anthonis aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het College aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 183,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
JvS