ECLI:NL:CRVB:2010:BO4328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1513 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van AOW-toeslag voor woonachtig in Libanon onder Wet beperking export uitkeringen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de toeslag in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een appellant die woonachtig is in Libanon. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De Raad oordeelt dat de beëindiging van de toeslag rechtmatig is, omdat Libanon valt onder de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU). De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak van 7 juli 2010, waarin werd geoordeeld dat de afbouwregeling die in het bestreden besluit is opgenomen, voldoet aan het proportionaliteitsvereiste. De Raad stelt vast dat de belangen van de appellant en de publieke belangen in deze afweging niet in strijd zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de compensatie die geboden werd door de afbouwregeling onvoldoende was om in het onderhoud van zijn gezin met drie opgroeiende kinderen te voorzien. De Raad heeft echter geen omstandigheden kunnen vaststellen die zouden leiden tot een andere conclusie. De afbouwregeling houdt in dat de toeslag in drie jaar tijd wordt afgebouwd, waarbij in het eerste jaar de volledige toeslag wordt uitbetaald, in het tweede jaar tweederde en in het derde jaar eenderde. Vanaf 1 januari 2009 wordt er geen toeslag meer uitbetaald.

De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 november 2010.

Uitspraak

10/1513 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Libanon (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2010, 09/3123 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 5 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 24 september 2010, waar partijen – de Svb met bericht van verhindering – niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 21 april 2005 heeft de Svb appellant medegedeeld dat zijn toeslag in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van 1 januari 2006 wordt beëindigd, omdat hij woonachtig is in een land, namelijk Libanon, waarvoor de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) geldt.
1.2. Bij besluit van 10 juni 2005 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 april 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen het besluit van 10 juni 2005 ingestelde beroep bij uitspraak van 20 april 2007 (05/4728) ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft deze Raad bij uitspraak van 5 maart 2009, LJN BI0962, de uitspraak van de rechtbank vernietigd alsmede het besluit van 10 juni 2005 en het beroep van appellant tegen dat besluit gegrond verklaard. De Svb is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
1.3. De Raad heeft in de uitspraak van 5 maart 2009 overwogen dat het AOW-pensioen als eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) moet worden aangemerkt en dat deze eigendom ten dele wordt ontnomen door een beëindiging van de toeslag op grond van de Wet BEU. De Raad heeft daarbij geoordeeld dat de doelstelling van de Wet BEU om te komen tot een effectieve controle op de rechtmatigheid van in het buitenland verstrekte ouderdomspensioenen legitiem is. De wetgever heeft ervoor gekozen om door het sluiten van verdragen de mogelijkheden tot controle juridisch te verankeren, waarbij de fraudegevoelige onderdelen van de AOW – de toeslag voor een gehuwde met een partner jonger dan 65 jaar en de opslag van 20% op de gehuwdennorm voor personen die ongehuwd zijn – niet worden verstrekt, dan wel worden beëindigd, zolang er met het betreffende woonland nog geen handhavingsverdrag in werking is getreden. De Raad heeft dit middel als passend beoordeeld, waarbij de Raad van belang heeft geacht dat het gaat om een verlaging en niet om een beëindiging van het AOW-pensioen. Ten slotte heeft de Raad geoordeeld dat nu bij de verlaging van het AOW-pensioen geen enkele compensatie – bijvoorbeeld door een afbouwregeling – is geboden, niet aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan.
1.4. Ter uitvoering van die uitspraak heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar genomen van 15 juni 2009 (hierna: bestreden besluit) waarin tot een afbouwregeling is besloten. Het recht op toeslag op het AOW-pensioen wordt in drie jaar afgebouwd. Dit houdt in dat in het jaar 2006 de hele toeslag betaald zal worden, in 2007 tweederde deel daarvan en in 2008 eenderde deel. Vanaf 1 januari 2009 komt de toeslag niet meer tot uitbetaling.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat deze compensatie onvoldoende is om in het onderhoud van het gezin met drie opgroeiende kinderen te voorzien.
4.1. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 7 juli 2010, LJN BN0633, is de Raad van oordeel dat met de in het bestreden besluit opgenomen afbouwregeling aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan. Niet kan worden gezegd dat de in die regeling in algemene zin neergelegde afweging van de publieke belangen en de belangen van betrokkene, de rechterlijke toetsing aan artikel 1 van het EP niet kan doorstaan. De Raad is niet gebleken van omstandigheden om daar in het geval van appellant anders over te denken.
4.2. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T.J. van der Torn.
GdJ
III. DECISION
The Centrale Raad van Beroep (the Central Appeals Court);
Giving judgement:
Confirms the contested decision.
This decision was given by M.M. van der Kade, as presiding judge and E.E.V. Lenos and C.G. Kasdorp, as members, in the presence of T.J. van der Torn, clerk of the court. The decision was pronounced in public on the 5th of November 2010.