ECLI:NL:CRVB:2010:BO4315
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van een aanvraag om uitkering op grond van de Werkloosheidswet wegens termijnoverschrijding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. Appellant had op 3 oktober 2008 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 22 februari 2000, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid, maar verklaarde de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Appellant was van mening dat de termijnoverschrijding wel verschoonbaar was en dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep vastgesteld dat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing was. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde reden voor de termijnoverschrijding, namelijk de veronderstelling dat hij pas bezwaar kon maken na het verkrijgen van een geldige verblijfstitel, niet voldoende was om aan te nemen dat hij niet in verzuim was. De Raad concludeerde dat de gevolgen van de termijnoverschrijding voor risico van appellant kwamen.
Met betrekking tot de proceskosten oordeelde de Raad dat de rechtbank ten onrechte het gewicht van de zaak als licht had aangemerkt. De Raad vernietigde de beslissing van de rechtbank over de proceskosten en veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1518,-- bedroegen, inclusief het griffierecht van € 150,--. De uitspraak van de rechtbank werd voor het overige bevestigd.