ECLI:NL:CRVB:2010:BO4312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6929 WW + 10/296 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet en Ziektewet

In deze zaak gaat het om de terugvordering van uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in het verleden onverschuldigd betaalde uitkeringen ontvangen, waarvoor het Uwv besluiten heeft genomen tot terugvordering. Appellante heeft deze besluiten ontvangen, maar heeft geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze besluiten rechtens onaantastbaar zijn geworden. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante zich niet heeft gehouden aan de met het Uwv overeengekomen afbetalingsregeling, wat heeft geleid tot de verhoging van de vordering met wettelijke rente en invorderingskosten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had in 2004 een betalingsvoorstel gedaan aan het Uwv, maar heeft sindsdien niet voldaan aan haar betalingsverplichtingen. Ondanks meerdere herinneringen en verzoeken om informatie over haar financiële situatie, heeft appellante niet gereageerd. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden wettelijke rente en invorderingskosten heeft opgelegd, gezien de teruggevorderde bedragen en de omstandigheden van de zaak.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij de terugvorderingsbesluiten nooit heeft ontvangen, maar de Raad stelt vast dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante op de hoogte was van de besluiten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 17 november 2010.

Uitspraak

09/6929 WW
10/296 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 november 2009, 09/1096 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2010, waar appellante en het Uwv - met kennisgeving- niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken uit van de volgende feiten
en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 9 januari 2004 is van appellante vanwege onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) een bedrag van € 28.470,33 teruggevorderd en bij besluit van 15 januari 2004 vanwege onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) een bedrag van € 19.429,68. Tegen deze besluiten heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2. Op verzoek van het Uwv heeft appellante op 20 februari 2004 een “Formulier ten behoeve van een onderzoek financiële omstandigheden” ingevuld waarop zij aangaf dat zij € 100,- per maand op het haar verschuldigde bedrag wilde aflossen. Bij brief van 19 maart 2004 heeft het Uwv appellante hierop bericht dat zij vanaf maart 2004 dat bedrag in maandelijkse termijnen diende te betalen. Verder deelde het Uwv haar mee dat bij niet tijdige voldoening wettelijke rente en invorderingskosten zijn verschuldigd. In augustus 2004 en in juni 2006 heeft appellante het Uwv voorstellen gedaan tot verlaging van het door haar af te lossen maandelijkse bedrag. De laatste betaling van appellante is ontvangen op 28 maart 2006. Nadat het Uwv vervolgens tevergeefs had getracht via betalingsherinneringen appellante te laten voldoen aan haar betalingsverplichtingen en informatie te verkrijgen over haar aflossingscapaciteit is haar bij brief van 19 september 2008 nog een termijn van 10 werkdagen gegeven om het formulier “ Inkomens en vermogensonderzoek” volledig in te vullen, dan wel het nog verschuldigde bedrag van € 46.064,26 aan het Uwv te betalen. Appellante heeft hierop niet gereageerd.
1.3. Bij besluit van 27 november 2008 is de vordering met ingang van 1 november 2008 verhoogd met een bedrag aan wettelijke rente van € 230,31 en met € 1.361,98 aan de op de invordering betrekking hebbende kosten. Bij besluit van 23 juni 2009 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 november 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat appellante blijkens het door haar op 20 februari 2004 gedane betalingsvoorstel op de hoogte was van de terugvorderingbesluiten en dat zij aanvankelijk ook heeft voldaan aan de door het Uwv getroffen betalingsregeling. Nu appellante niet voldeed aan haar verplichtingen inzake betaling en het verstrekken van inkomensgegevens heeft het Uwv met toepassing van de artikel 12, eerste lid, van de Regeling betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigde betalingen, zoals deze gold ten tijde van het nemen van het invorderingsbesluit, op goede gronden appellante wettelijke rente en invorderingskosten opgelegd. Gelet op de teruggevorderde bedragen, die elke een maximum aan invorderingskosten rechtvaardigen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat de invorderingskosten onjuist zijn.
3. In hoger beroep stelt appellante zich wederom op het standpunt dat zij de terugvorderingsbesluiten nooit heeft ontvangen en dat daarom ten onrechte rente- en invorderingskosten zijn opgelegd. Tegen de hoogte van de bedragen heeft appellante geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het hoger beroep is beperkt tot het antwoord op de vraag of een grondslag bestond voor het vermeerderen van de vordering met wettelijke rente en invorderingskosten. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en hij stelt zich achter hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen. Gezien de handelingen die appellante heeft verricht nadat de terugvorderingsbesluiten waren genomen gaat de Raad er met de rechtbank vanuit, dat appellante die besluiten heeft ontvangen. Door daartegen geen rechtsmiddelen aan te wenden zijn de terugvorderingsbesluiten rechtens onaantastbaar geworden. Nu voorts vaststaat dat appellante zich niet heeft gehouden aan de met haar overeengekomen afbetalingsregeling heeft het Uwv haar op goede gronden wettelijke rente en invorderingskosten in rekening gebracht.
4.2. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun in tegenwoordigheid van A.L. de Gier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) A.L. de Gier.
EK