ECLI:NL:CRVB:2010:BO4026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1500 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhoging AOW-ouderdomspensioen en nabetaling

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om een verhoging van het AOW-ouderdomspensioen werd afgewezen. Appellant betoogde dat de omrekenkoers van guldens naar euro's, gehanteerd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) in 2002, onjuist was. De hoogte van het AOW-pensioen is gebaseerd op het netto minimumloon, zoals vastgelegd in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Met de Aanpassingswet euro, die op 1 januari 2002 in werking trad, zijn de bedragen in guldens omgezet naar euro's volgens de in Verordening (EG) 2866/98 vastgestelde koers van 1 euro voor 2,20371 gulden. De Svb heeft het AOW-pensioen van appellant vastgesteld op basis van deze wettelijke bepalingen.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat appellant niet betwistte dat de omrekening volgens de Aanpassingswet euro correct was uitgevoerd, maar hij stelde dat de vastgestelde omrekenkoers niet juist was. De Raad benadrukte dat de rechter niet de innerlijke waarde en billijkheid van de wet kan beoordelen, en dat de verordeningen die de omrekenkoers vaststelden, verdragsrechtelijke status hebben. Aangezien er geen bewijs was dat de Aanpassingswet euro of de verordeningen in strijd waren met internationaal recht, kon de Raad niet ingaan op de door appellant gewenste beoordeling van de omrekenkoers.

De Raad concludeerde dat de Svb het AOW-pensioen van appellant niet onjuist had vastgesteld en dat het hoger beroep niet kon slagen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen schadevergoeding of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

09/1500 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:a
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2009, 08/4168 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 12 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft appellant nog enige brieven aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2010. Appellant is daarbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft in september 2007 aan de Svb verzocht om een verhoging van het hem toegekende ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf september 2007 en om een nabetaling over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met augustus 2007, omdat bij de omrekening van zijn AOW-pensioen van guldens naar euro’s per 1 januari 2002 een onjuiste omrekenkoers zou zijn gehanteerd.
1.2. De Svb heeft dit verzoek bij een ongedateerde beslissing, van omstreeks 10 oktober 2007, afgewezen.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de Svb bij besluit van 7 november 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de hoogte van het maximale ouderdomspensioen ingevolge de AOW gebaseerd is op dwingendrechtelijke bepalingen en wordt bepaald door de hoogte van het wettelijk minimumloon.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat vanaf 1 januari 2002 niet de juiste hoeveelheid euro’s aan hem is uitbetaald door de Svb. Appellant is van mening dat de Svb bij de omrekening van guldens naar euro’s een onjuiste omrekenkoers heeft gehanteerd. Voorts heeft hij verzocht om een nabetaling en een schadevergoeding.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt voorop dat appellant heeft verzocht om herziening van het hem toegekende AOW-pensioen, ook met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002, omdat de door de Svb in 2002 gehanteerde omrekenkoers van guldens naar euro’s onjuist zou zijn geweest. De Raad dient derhalve te beoordelen of de Svb terecht heeft geweigerd het aan appellant toegekende AOW-pensioen te herzien naar hogere bedragen.
4.2. De hoogte van het AOW-pensioen is krachtens artikel 9 van de AOW afgeleid van het netto minimumloon per maand, als omschreven in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op grond van deze bepaling recht heeft op een AOW-pensioen ter hoogte van 70% van dit minimumloon en dat hij ook steeds een pensioen ter hoogte van dat bedrag heeft ontvangen van de Svb. Op grond van de Aanpassingswet euro (Stb. 2001, 481) is met ingang van 1 januari 2002 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in die zin gewijzigd dat alle in die wet voorkomende bedragen in guldens per die datum zijn omgezet in bedragen in euro’s. Daarbij is de in Verordening (EG) 2866/98 genoemde omrekenkoers van 1 euro voor 2,20371 gulden gehanteerd en is tevens uitvoering gegeven aan het bepaalde in Verordening (EG) 1103/97.
4.3. Appellant betwist niet dat de omrekening van de bedragen genoemd in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en bedoeld in de AOW per 1 januari 2002 is geschied op de in de Aanpassingswet euro voorgeschreven wijze, maar hij is van oordeel dat de in Verordening 2866/98 vastgestelde omrekenkoers van guldens naar euro’s niet juist is. Aldus beoogt appellant een toetsing van de innerlijke waarde en de billijkheid van de Aanpassingswet euro en de genoemde Verordeningen te verkrijgen. Ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen mag de rechter in geen geval de innerlijke waarde en billijkheid van de wet beoordelen. Dit geldt temeer voor de beoordeling van voornoemde Verordeningen die immers de status hebben van verdragsrecht als bedoeld in artikel 93 van de Grondwet. Nu niet is gesteld of gebleken dat de Aanpassingswet euro dan wel de genoemde Verordeningen in strijd is met enige bepaling van internationaal recht, betekent dit dat de Raad niet vermag te treden in de door appellant gewenste beoordeling van de juistheid of realiteit van de vastgesteld omrekenkoers van guldens naar euro’s.
4.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de Svb de hoogte van het aan appellant toegekende AOW-pensioen op grond van de Nederlandse en communautaire wettelijke bepalingen niet onjuist heeft vastgesteld. Hierin ligt tevens besloten dat de Raad geen aanleiding heeft gevonden de door appellant genoemde personen als getuigen te horen.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Dit betekent tevens dat de Raad, gelet op het bepaalde in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet toekomt aan een bespreking van de door appellant gevorderde schadevergoeding.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) T.J. van der Torn.
KR