ECLI:NL:CRVB:2010:BO3956
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende medische onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WAO-uitkering toe te kennen. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van de uitkering na een verkorte wachttijd van vier weken, omdat hij geen medische gegevens had overgelegd die zijn stelling onderbouwden dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep dezelfde gronden heeft aangevoerd als in de eerdere procedure. Hij heeft verzocht om de benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige, maar de Raad heeft dit verzoek afgewezen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, die concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant binnen vijf jaar na 7 oktober 2004 toegenomen arbeidsongeschikt was geworden als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank had vastgesteld dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant hadden onderzocht en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om tot een oordeel te komen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter J. Brand en griffier A.L. de Gier.