ECLI:NL:CRVB:2010:BO3956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-285 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WAO-uitkering toe te kennen. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van de uitkering na een verkorte wachttijd van vier weken, omdat hij geen medische gegevens had overgelegd die zijn stelling onderbouwden dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep dezelfde gronden heeft aangevoerd als in de eerdere procedure. Hij heeft verzocht om de benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige, maar de Raad heeft dit verzoek afgewezen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, die concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant binnen vijf jaar na 7 oktober 2004 toegenomen arbeidsongeschikt was geworden als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank had vastgesteld dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant hadden onderzocht en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om tot een oordeel te komen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter J. Brand en griffier A.L. de Gier.

Uitspraak

10/285 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 december 2009, 08/1890 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G.M. Nass, advocaat te Gulpen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nass. Het Uwv was vertegenwoordigd door F.P.L. Smeets.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 6 oktober 2008 is ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2008, waarin aan appellant is meegedeeld dat hem, naar aanleiding van zijn aanvraag van 22 februari 2008, geen WAO-uitkering wordt toegekend op de grond dat hij niet voldoet aan de voorwaarden om wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid na een verkorte wachttijd van vier weken in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 6 oktober 2008 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat het Uwv geen goed beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellant. In dit verband is door de rechtbank van belang geacht dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant hebben onderzocht en de verzekeringsarts informatie van de huisarts tot haar beschikking heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat uit de ter beschikking staande medische gegevens niet is kunnen blijken dat appellant ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak, als waarvoor hij in 2004 ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geworden, binnen vijf jaar na 7 oktober 2004 toegenomen arbeidsongeschikt is geworden. Appellant heeft geen gegevens overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat hij toegenomen beperkt is als gevolg van dezelfde klachten als die in 2004. De door appellant overgelegde informatie van specialisten uit 2008 en 2009 ziet volgens de rechtbank op de nieuwe, na 2004 ontstane, klachten. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht.
3. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden aangevoerd als welke in beroep naar voren zijn gebracht. Appellant stelt nadrukkelijk dat een medisch deskundige moet worden benoemd.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat ten onrechte geen toegenomen beperkingen zijn aangenomen ten gevolge van dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken per 7 oktober 2004. De Raad ziet daarom evenmin als de rechtbank aanleiding het verzoek tot het instellen van een onderzoek door een onafhankelijk medisch deskundige in te willigen.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) A.L. de Gier.
JL