ECLI:NL:CRVB:2010:BO3942
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van gedeeltelijke WAO-uitkering en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder besloten om de WAO-uitkering van appellante per 27 maart 2006 in te trekken, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G. Groen, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Tijdens de zitting op 1 oktober 2010 was appellante aanwezig, maar het Uwv was niet vertegenwoordigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv niet ontoereikend of onjuist is. De Raad concludeerde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn, ondanks haar aangevoerde beperkingen. De Raad wees erop dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling dat haar beperkingen zijn onderschat te onderbouwen. De Raad vond dat de bezwaarverzekeringsarts op juiste wijze rekening heeft gehouden met de gezondheidssituatie van appellante en dat de door haar aangevoerde argumenten niet voldoende waren om het besluit van het Uwv te weerleggen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 12 november 2010, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De beslissing bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellante werd afgewezen.